Kroniek van Molius ed. 2003
Annales Civitatis Buscoducensis (Willem Molius) 1532-1553
[Teksteditie: J.A.M. Hoekx, G. Hopstaken, A.M. van Lith-Droogleever Fortuijn en J.G.M. Sanders (ed./vert.), Kroniek van Molius – Een zestiende-eeuwse Bossche priester over de geschiedenis van zijn stad. Adr. Heinen uitgevers, ’s-Hertogenbosch, 2003]
Genre
Een in Latijns proza geschreven stadskroniek van ’s-Hertogenbosch.
Auteur
De Bossche kroniekschrijver Willem Mool of Willem Molius. Waarschijnlijk geboren in ’s-Hertogenbosch omstreeks 1500. Behaalde in 1523 de graad van magister in Leuven. Waarschijnlijk was hij magister artium. Tussen 1528 en 1532 werd hij priester en in 1532 werd hij gezworen lid van de Bossche Onze-Lieve-Vrouwebroederschap. Hij overleed op 29 september 1565. [ed. 2003: 13-14]
Situering / datering
Molius schreef zijn kroniek tussen de jaren 1532 en 1553, vermoedelijk tussen 1542 en 1550 [ed. 2003: 47-48]. De originele kroniek van Molius is verloren. In 1553 maakte Cuperinus, een monnik uit het klooster Mariëndonk, er een afschrift van (met enkele aanpassingen). Dit afschrift is evenmin overgeleverd, maar werd later weer gekopieerd (opnieuw met aanpassingen). De bewaarde handschriftelijke kopieën zijn de volgende [zie hiervoor ed. 2003: 21-33]:
- Handschrift A (’s-Hertogenbosch, Rijksarchief in Noord-Brabant, Collectie Martini, inv.nr. 87). Geschreven in 1800. Hoogstwaarschijnlijk een exacte kopie van het afschrift van Cuperinus uit 1553.
- Handschrift B (Tilburg, Universiteitsbibliotheek, Brabantiacollectie, handschrift KHS D 30, eertijds 340b). Ontstaan in de 18de De inhoud is vrijwel gelijk aan de inhoud van handschrift A.
- Handschrift C (’s-Hertogenbosch, Archivum Capucinorum Hollandiae, handschrift 51, eertijds 243). Ontstaan in de 18de Inhoudelijk vrijwel gelijk aan handschriften A en B.
- Handschrift D (’s-Hertogenbosch, Stadsarchief, Oud Stadsarchief 1196-1815, inv.nr. 8601, eertijds Collectie Aanwinsten, inv.nr. 8083). Ontstaan kort voor of in de periode 1615-1628.
- Handschrift E (Tilburg, Universiteitsbibliotheek, Brabantiacollectie, handschrift KHS C 150, eertijds 340a). Ontstaan in de 17de
- Handschrift F (Tilburg, Universiteitsbibliotheek, Brabantiacollectie, handschrift KHS C 11, eertijds 340). Gemaakt in 1848 door C.R. Hermans naar handschrift E.
- Handschrift T (Westerlo, Abdij van Tongerlo, handschriften, handschriftnr. 369). Geschreven in of zeer kort na 1556.
- Handschrift Z (’s-Hertogenbosch, Stadsarchief, Oud Stadsarchief 1196-1815, inv.nr. 8600, eertijds Collectie Aanwinsten, inv.nr. 8082). Geschreven tussen circa 1615 en 1628, in opdracht van Otto van Zijl (Zylius), rector van het jezuïetencollege in ’s-Hertogenbosch. Staat ook bekend onder de naam Kroniek van Zylius.
Aan de basis van de editie-2003 ligt handschrift C, omdat het volledig in het Latijn geschreven is en geen eigen toevoegingen heeft. Hoewel handschrift T dichter bij de oorspronkelijke kroniek van Molius staat, is er niet voor gekozen T als basis te nemen, omdat er zaken veranderd, toegevoegd en weggelaten werden. Deze varianten werden wel uitgegeven in voetnoot. Handschrift Z volgt een heel eigen koers, en daarom hebben de tekstbezorgers ervoor gekozen het tweede deel van Z afzonderlijk uit te geven en te vertalen (maar wel binnen de editie-2003).
Inhoud / thematiek
Molius beperkte zich nadrukkelijk tot de geschiedenis van ’s-Hertogenbosch en de Meierij. Na een algemene inleiding over onder meer de aard van de Bosschenaars, de stichting en het ontstaan van ’s-Hertogenbosch, de rampen die de stad teisterden, de privileges en de uitbreiding van de stad, en ten slotte de clerus en de kloosters van ’s-Hertogenbosch, loopt de kroniek van 1200 tot circa 1555.
Receptie
Stadsliteratuur. Zie over de invloed van de Kroniek van Molius ed. 2003: 52-55.
Profaan / religieus?
Profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Hieronder volgt een lijst van zaken die ons opgevallen zijn.
- ‘Meer dan anderen valt dit Bossche volk op door twee slechte eigenschappen, te weten: hun ongastvrijheid en hun bijtende, scherpe taal’ [ed. 2003: 70-71]. Onze persoonlijke ervaring, eeuwen later: nooit iets van gemerkt, van deze twee ondeugden. Wellicht relevant in verband met het Bosch-oeuvre is nochtans het volgende: ‘Verder zijn de Bosschenaren ten opzichte van misdadigers als dieven, rovers, moordenaars enz. erg wreed en zij verheugen zich over de terechtstelling van hen. Want wanneer misdadigers terechtgesteld gaan worden, wonen zij enthousiast dat schouwspel bij en zeggen: “Al best daer door”’ [ed. 2003: 70-71].
- Niet lang na de stichting van ’s-Hertogenbosch woonden er op de plaats die naar Het Wild Varken is genoemd, enkele groepjes joden ‘met hun eigen gebruiken en leefgewoonten’. Zij werden echter verdacht van een complot tegen de stad en werden allen ter dood gebracht op de Vughterhei [ed. 2003: 92-93].
- In de 13de eeuw reeds vermelding van het Armenhuis, gesierd met de naam van de Heilige Geest en bestemd om armen en behoeftigen voedsel te verstrekken, en buitenlanders en vreemdelingen op te nemen [ed. 2003: 98-99].
- Vermelding van de stadsbrand in 1463, toen er naar verluidt meer dan 4000 huizen vernield werden [ed. 2003: 108-109].
- Op 18 maart 1476 kwam het Bossche volk in opstand tegen de stadsbestuurders [ed. 2003: 110-111].
- Vermelding van ‘de poort van Sint-Antonius van de Baseldonk’ [ed. 2003: 120-121 / 280-281]. ‘In het jaar des Heren 1491 is gesticht en heeft men een aanvang gemaakt met de bouw van de Sint-Anthoniuskapel in de Hinthamerstraat en heeft de kapel bij de poort die Baseldonc met verlof van de bisschop weer een profane bestemming gekregen als gewoon woonhuis’ [ed. 2003: 214-125].
- Vermeldingen van Georgius van Oostenrijk, bisschop van Luik, in 1549 [ed. 2003: 124-125 / 134-135]. De Bossche bastaarddochter van keizer Maximiliaan, jonkvrouwe Barbara van Oostenrijk, die in het Bossche Sint-Geertruiklooster verbleef, was naar verluidt zijn zuster (‘soror’) [ed. 2003: 134-135].
- In 1483 hervormde Jacob Sprenger, ‘vicaris-generaal van de hervormde kloosters in de natie Brabant’, het Bossche dominicanenklooster [ed. 2003: 124-127]. Hij werd daarbij geassisteerd door Briscius Florisz., prior van het Brusselse dominicanenklooster [ed. 2003: 184-185].
- Na het overlijden van hertogin Johanna werd in 1406 haar achterneef Antoon van Bourgondië in ’s-Hertogenbosch ontvangen als de nieuwe hertog van Brabant. Hij sneuvelde in de slag bij Blangy in 1415 [ed. 2003: 166-169].
- Vermelding van het Kapittel van het Gulden Vlies in ’s-Hertogenbosch in 1481. Aanwezig was onder meer graaf Engelbrecht van Nassau. Maximiliaan logeerde in het dominicanenklooster [ed. 2003: 182-183].
- Vermelding van de doop van de jood Iacob de Alemania in 1496. Hij kreeg de naam Filips van Sint-Jan, maar werd later het christelijk geloof weer afvallig [ed. 2003: 188-189]. Fraengers Jacob van Aelmangien, de zogenaamde ketterse muze van Jheronimus Bosch!
- In 1504 overwinterde Filips de Schone in ’s-Hertogenbosch. Zijn vader Maximiliaan, pas getrouwd met Blancha Maria, bezocht hem daar en werd gehuisvest op de Markt in het huis van de rijke koopman Lodewijk Beijs (een buurman van Bosch!) [ed. 2003: 194-195].
- In 1508 krijgt de stad ’s-Hertogenbosch van keizer Maximiliaan toestemming om een adelaar aan het stadswapen toe te voegen [ed. 2003: 198-199].
- Vermelding van het huwelijk van graaf Hendrik III van Nassau met de dochter van de prins van Oranje [ed. 2003: 222-223].
Uit de Kroniek van Zylius…
- Gestrafte lutheranen moesten boete doen door een tijd over straat te lopen met gele kruisen op hun bovenkleed genaaid [ed. 2003: 334-335].
- In 1557 werd er geroofd uit de Sint-Jan, maar de kerkrovers werden in Dordrecht gegrepen. Ze werden aan de galg opgeknoopt en stierven een wrede dood [ed. 2003: 378-379]. De straf voor kerkroof was dus de galg (wellicht relevant in verband met de soldaat-kerkrover op het rund op het rechterbinnenluik van Bosch’ Hooiwagen-drieluik).
- In 1561 kreeg ’s-Hertogenbosch een tweede kerkhof, bij de Sint-Jacobskerk. In 1562 werd Franciscus Sonnius bisschop van ’s-Hertogenbosch [ed. 2003: 380-381].
[explicit 9 augustus 2019]