Darriulat 1995
Jérôme Bosch et la Fable populaire – Une légende médiévale aux sources de L’Escamoteur de Saint-Germain-en-Laye (Jacques Darriulat) 1995
[Éditions de la Lagune, Parijs, 1995, 160 blz.]
Deze monografie, die door de Bosch-exegese van na 1995 grotendeels genegeerd werd (om niet helemaal onbegrijpelijke redenen, zie infra), focust op de iconografie van De Goochelaar, een schilderij (meer bepaald een genretafereel) uit de zestiende-eeuwse Bosch-navolging dat bewaard wordt in het Musée Municipal van Saint-Germain-en-Laye (Frankrijk) en misschien een kopie is van een Bosch-origineel. Het boek omvat twee afdelingen.
Bijzonder boeiend en informatief is de eerste afdeling met als onderwerp de nu totaal vergeten maar in de Middeleeuwen zeer bekende en populaire legende over de Romeinse keizer Nero die – uit pure nieuwsgierigheid – zijn dokters zou bevolen hebben om hem zwanger te laten worden, opdat hij zou kunnen ervaren wat vrouwen voelen als zij baren. De dokters, bedreigd met de dood, geven de keizer een drankje te slikken waardoor in zijn maag een kikker (volgens andere bronnen een pad of een worm) groeit en zijn buik opzwelt. Door middel van een ander drankje laten zij daarna de keizer de kikker (pad, worm) weer uitbraken. Darriulat geeft een voortreffelijk overzicht van een groot aantal middeleeuwse teksten waarin dit verhaal aan bod komt [pp. 29-41]. Wanneer hij vervolgens op zoek gaat naar de bronnen en de oorsprong van de legende [pp. 41-62], wordt zijn betoog helaas een stuk speculatiever, alsook warrig en verwarrend. Darriulat is ervan overtuigd dat Bosch deze populaire volkslegende kende, want zijn oeuvre ademt een soortgelijke volkse geest. Wanneer hij echter op pagina 40 stelt dat Bosch niet schilderde voor kerkelijke of adellijke opdrachtgevers, maar voor de burgers van ’s-Hertogenbosch (une clientèle composée ni d’ecclésiastiques ni de nobles, mais des bourgeois de Bois-le-Duc), doet hij duidelijk de waarheid geweld aan.
Dat laatste geldt ongetwijfeld nog meer voor de tweede afdeling [pp. 65-125], die volledig gewijd is aan een iconografische duiding van het Goochelaar-paneel. In de Conclusion [p. 125] verantwoordt Darriulat zijn interpretaties door er terecht op te wijzen dat de middeleeuwse geesteshouding, vooral ook op het gebied van symboliek en beeldspraak, precartesiaans is en niet gericht op logisch redeneren maar op associatief denken. Wanneer middeleeuwers iets allegorisch interpreteren, is er inderdaad meestal geen sprake van aut… aut… (waarbij de ene mogelijkheid de andere uitsluit), maar wel van vel… vel… (waarbij elke mogelijkheid geldig blijft). Maar betekent dit dan een vrijgeleide-naar-doe-maar-raak als het gaat over schilderijen van Bosch en zijn navolgers?
Omdat één van de figuren van het Goochelaar-paneel (de voorovergebogen man die samen met anderen het publiek vormt van een in het openbaar optredende goochelaar en die door diens handlanger beroofd wordt van zijn beurs) een kikker uitbraakt, wenst Darriulat een verband te zien met de Nero-legende. Hij gaat daarbij erg ver. De voorovergebogen figuur en de goochelaar worden respectievelijk en achtereenvolgens geïnterpreteerd als Nero die bedrogen wordt door Simon de Magiër, als koning Salomon en Marcolfus, en als de paus die bedrogen wordt door slechte raadgevers. Het ganse tafereel zou niet alleen in het teken van de ‘omgekeerde wereld’ staan, maar tegelijk een waarschuwing inhouden tegen de gevaren van de ketterij. De goochelaar zelf wordt dan ook nog eens geduid als de Antichrist, terwijl het – zoals Darriulat zelf aantoont op de overigens alweer lezenswaardige bladzijden 112-114 – in de Middeleeuwen net Nero was die gezien werd als (de voorloper van) de Antichrist. Darriulats betoog is bij dit alles uitermate associatief van aard, springt van hier naar ginder en weerterug, bezondigt zich voortdurend aan Hineininterpretierungen, en komt uiteindelijk zeer weinig overtuigend over. Wat hier gedaan wordt met een in feite vrij eenvoudig en helder genretafereel dat draait rond dwaasheid en bedrog, kan niet anders dan (met een term van pater Gerlach uit 1967) ‘gesol met Jeroen Bosch’ genoemd worden. Het komt dan ook nogal cynisch over, wanneer Darriulat op pagina 121 (in het begin van zijn Conclusion) noteert: ‘La passion du décryptage aveugle les interprètes’ (de drang om te ontcijferen verblindt de interpreten).
[explicit 16 april 2023]