PAREL (bepareld)
E. de Jongh, “Pearls of virtue and pearls of vice”, in: Simiolus, vol. 8 (1975/76), nr. 2, pp. 69-97. Dit artikel behandelt vooral de iconografie van de parel in de 17de-eeuwse Nederlandse schilderkunst.
- 76 : parels = geloof / parels = Christus en christendom of de hemel.
- 76 : in de Bijbel (Mattheus) gaat het twee maal over parels: ‘parels voor de zwijnen’ en de parabel van de koopman op zoek naar zeldzame parels.
- 84 : parels kunnen zowel verwijzen naar het kwade als naar het goede (liefde, geloof, enz…)
- 84 : ‘parel’ = een epitheton dat getuigt van groot respect.
- 85 : parel als symbool van zuiverheid en maagdelijkheid, en dus ook van Maria.
1a Parel // zondigheid
Wiesbadense handschrift ed. 2009 (circa 1410
- 418 (regels 1916-1918). Stichtelijke prozatekst (Beda, Expositio Apocalypseos). Naar aanleiding van Openbaring 17, 4: Ende was vergult met goude ende met dierbaren steenen, met perlen ende met margariten. Dat es met alder onreinicheit gheveinsder waerheit.
1b Bepareld = gehecht aan de zondige aardse ijdelheden
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 37 (refrein 16, vers 3). Zot rederijkersrefrein. Som geestgens quellinge is om tsyn beperlt.
sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)
- 127 (vers 272). Rederijkersspel. De sinnekes over ‘Verganckelijcke Schoonheit’ (= allegorisch: de wereldse ijdelheden): Sij is bebont en verchiert en oock beperrelt.
Bijns ed. 1902 (XVIA)
- 246 (nr. 10, strofe A, vers 3). Vroed rederijkersrefrein, een ‘memento mori’: Wat batet opsien der vrouwen bepeerelt.
- 304-305 (nr. 29, strofe A, verzen 7-10). Vroed rederijkersrefrein. De weerelt gheeft quaet exempel blamelyc; / Blamelyc eest met voglene tsyne verkeerelt; / Verkeerelt wordt redenen, de schoonste bepeerelt; / Bepeerelt es hy die de sinlycheyt dwinct. ‘Bepeerelt’ in vers 9 is de positieve variant (zie infra).
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 629 (vers 463). Rederijkersspel. Niemant so katijvich ofte net beperrelt, of hij moet strijden tegen Wereld, Vlees en Duivel.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 44 (fol. 173r, vers 10). Rederijkerslyriek. Een waarschuwing tegen de verlokkingen van de Wereld: ommeghord hu met wysheyt / niet eerdsch bepeerelt.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 64 (nr. 15). De ‘devisen’ van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouweommegang van 1563. Elck hadde geerne geluck met rycdom bepeyrelt; / maer tis al niet de idelheyt der weirelt.
De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)
- 39 (nr. 97, strofe 1, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Al is deen pover & dander bepeirelt gaet, / niemant en heeft hier synen wille altyt.
- 90 (nr. 109, strofe 2, verzen 1-4). Vroed rederijkersrefrein. Wee haerlieden die daer gaen vergult, bepeirelt, / opgeblasen met kemels bulten groot; / tis wel een schoonen schyn voer de blinde weirelt; / maer, eylacen! sy syn allevende doot!
- 106 (nr. 113, strofe 2, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Wat mocht u baten, ghy menschen bepeyrelt, / dat ghy tgoet van coninck Alexander hadt.
Ontrouwe Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)
- 109 (vers 860). Rederijkersspel. Een sinneke verwijst ironisch naar ‘Tgroot Getal’ die met Venus aan het boeleren is: Die machtich is en ryckelyck beperelt.
Trauwe ed. 1899 (vóór 1595)
- 150 (vers 323). Rederijkersspel. Een sinneke over ‘Die Werelt’: Hoe is hy beperelt.
- 169 (vers 868). Een sinneke over ‘Die Werelt’: Hy is beperelt.
tReyne Maecxsele ed. 1906 (XVIB)
- 43 (verzen 896-897). Rederijkersspel. ‘Goetwillich Herte’ (Christus) gaat zich bekleden met het kleed der Ootmoedigheid: gheheel contrarie de Houerdighe Werelt, ziet / want ten werdt voorwaer begoudt, beperelt, niet.
2a Parel = iets dat zeer waardevol is (in stichtelijk-religieuze context)
Sinte Franciscus Leven ed. 1954 (circa 1275)
- 45-46 (verzen 377-390). Berijmd heiligenleven. Naar aanleiding van de parabel in Mattheus 13, 45-46: Echt seget Mattheus mede, / Dat .i. coopman in meneger stede / Goede margarite sochte; / Ene vant hi, die hem goet dochte. / Van joyen vercochti doe tsine / Ende cochte de margarite fine. / Die margarite, die wi loven, / Dats die soetheit van hier boven; / Hens niemen so ongeraect, / Geeft hem God dat hire eens smaect, / Alle erdsche dinge dinct hem zijn / Bitter, zuur ende fel aysijn. / Dese waest dat Fransois cochte / Ende gaver omme al dat hi brochte.
- 87 (verzen 1857-1861). Over de ‘edele armoede’: Elk merke dan, die mach verstaen, / Dat dorperlike es mesdaen, / Dat yemen van kerstinre vite / Dese edele margarite / Onder sine voete leget.
- 211 (verzen 6297-6302). Weer verwijzing naar die parabel: Die derde van enen coopman brocht, / Die wech gegeven ende vercocht / Hevet alt sine, groot ende clene, / Omme Jhesus Karste allene, / Te copene die margarite / Van der ewangelien vite.
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 140 (Winterstuc, hoofdstuk 21, regels 250-253). Theologisch compendium. Over de maagdelijkheid: Hier-om seit Salomon: Maechdelike reynicheit sel twivoldich werden toteen croen. Want het is vreemde vrucht die God gadert, ende lest margariten uten schilpen, rosen vanden doornen.
Leven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)
- 41 (hoofdstuk V). Jezusleven. Dese doghet der willigher armoeden is die margariete, daer die ewangelie of spreect, om wilke margariete te copen alle dinc te vercopen is ende te gheven.
- 106 (hoofdstuk XIX). Daer na voerleide hi hem drie ander parabolen. Die eerste vanden verborghen scat inden acker. Die ander vander goeder margareten, die ghevonden was ende ghecoft. Die derde vander zeghen [visnet], die inder zee gheworpen wart. Vergelijk Mattheus 13, 45-46.
Navolghinghe ons Heren Jhesu Christi ed. 1954 (XVA)
- 142 (boek III, hoofdstuk 32, regel 14). Stichtelijk prozatraktaat. Over de ‘hemelse wijsheid’: Nochtan is sy die costelike margarita die van veel menschen verburghen is.
Jhesus collacien ed. 1962 (1480?)
- 217 (Preek 27, regels 9-11). Stichtelijk prozatraktaat. Over het ochtendgebed: Si is die see daermen in haelt die peerle der reynicheit, die gevestighet wort in die gemoede.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 332 (nr. 91, strofe e, vers 3). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria. Diere peerle, onzondich gheboren.
Crul ed. 1954 (XVIA)
- 98 (Explicit, vers 1). Rederijkerslyriek. Over het rijk der hemelen: Costelijcste pierle, alder costelicste schat.
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 234-235 (f. 123r, verzen 29-31 / f. 123r, verzen 1-36 / f. 124r, verzen 1-26). Vroed rederijkersrefrein, lof op Sint-Barbara, die voortdurend vergeleken wordt met een parel. De stokregel luidt: Lof Barbare Blynckende peerle vul duechden.
De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)
- 167 (nr. 128, strofe 1, verzen 7-9). Vroed rederijkersrefrein. Christus heeft ons verlost: int doopsel was eedt & bruyloft volbrocht, / midts den rinck des geloofs inden bloede gewrocht, / metten steen der liefden & peirels der hopen.
2b Parel = Christus
Sancti Hieronymi Epistulae ed. 1991 (411)
- 402-403 (Brief CXXV, par. 4). Stichtelijke brief (Latijn). If the merchants of this world undergo such pains to arrive at doubtful and passing riches, and after seeking them in the midst of dangers keep them at the risk of their lives, what should not Christ’s merchant do who sells all he has to buy the pearl of great price. Vergelijk Mattheus 13, 45-46.
Menen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 384 (verzen 220-224). Rederijkersspel. Daeromme schreef Ioannes, godlic dijnckende, / Van eenen witten steen of paerle blijnckende, / Daer in gheschreven es eenen nieuwen name / Die niemant en kent, dan die es beqwame / Om dien tonfanghen in zoeter memorye. Vergelijk Openbaring 2, 17.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 155 (nr. 36, strofe 4, vers 1). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: Dit princhelyc lieff, diamantich bepeyrelt.
2c Bepareld = gezegd van iets dat zeer waardevol is (in stichtelijk-religieuze context)
Maria ghecompareirt byde claerheyt ed. 1920 (1511/12)
- 403 (vers 550). Rederijkersspel. Door Sint-Andreas werd Sint-Petrus gelovig, en door Sint-Petrus Rome: Ende by Pieter Roome net ghepeerelt.
- 406 (vers 676). Christus net ghepeerelt.
Nyeuwen priestere ed. 1920 (circa 1530)
- 424 (vers 58). Rederijkersspel (tafelspel). Den priesterlicken staet net ghepeerelt fyn.
- 427 (verzen 155-156). Tot de priester: Want uwe weerdicheyt net ghepeerelt fyn / Passeirt alle weerdicheden die vp de weerelt zyn.
Hoedeken van Marye ed. 1920 (1530/31)
- 416 (verzen 204-205). Rederijkersspel (tafelspel). Over het rozenhoedje: Tjacob dat hoedekin moet ommers goet zyn. Et es ghepresen al waert besteent bepeerelt.
Sinte Pieter ghecompareirt byder duve ed. 1920 (1531)
- 355 (verzen 369-373). Rederijkersspel. Jnder ghelycken by Pietere ghevonden was / Jnde visch van deser weerelt vloet / Den pennync Christus net ghepeerelt goet / Waermede den cheyns van Adams mesdaet doch / Ghepaysiert wiert.
Jubile ed. 1920 (1534-35)
- 528 (verzen 149-150). Rederijkersspel (tafelspel). Over het jubileum van broeder Jan: Daer omme heift hy te deser huere / Syn jubile ghesticht net ghepeerelt.
Pays ed. 1920 (1538)
- 549 (verzen 141-142). Rederijkersspel. Diet wel noteirt / Tes wel Gods werck net ghepeerelt.
- 550 (vers 168). Danct Godt vanden pays dien hy net ghepeerlt gheift.
Oudenaarde: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 482 (verzen 68-69). Rederijkersspel. Als de ziele met dueghden dus es bepaerelt, / Comt Christus, zoo Ozeas tughet over luut.
3a Parel = iets dat zeer waardevol is (in profane context)
Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)
- 585 (Somerstuc, hoofdstuk 46, regels 385-388). Theologisch compendium. ‘Vanden scaecspul’. In het ‘Ridderboek’ wordt over ridders onder meer gezegd: Anderwarf sellen die ridderen wesen trouwe horen heren of vorsten. Want een edel margarita, die scoene blenct in dat vingherlijn des ridders, is stadich ghelove ende vaste trouwe.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 76 (refrein 39, verzen 33-34). Vroed rederijkersrefrein. Ironisch over ‘eerlijke’ paardenhandelaars: Al haddi een peert soe net bepeerlt / hi en dede gheen loosheyt om XX vlieghen.
sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)
- 121 (verzen 196-197). Rederijkersspel. Het sinneke ‘Gewoonte’ zegt: Tvolck wer van ons gerieft, / Al waert gebrieft [als was dit officieel vastgelegd], net als een paerle.
3b Parel = de geliefde vrouw of man
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 296 (nr. 81, strofe b, verzen 5-8). Amoureus rederijkersrefrein. Een vrouw over haar geliefde: Noeyt dorstich herte en spaeckte zoe nae wijn, / Als ic nae daenschijn, dat zonder vermijden plach / Mij claerder te schijnen dan eenighen robijn, / Boven peerlen fijn.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)
- 80 (strofe 1, verzen 1-2). Profaan liedboek. Ick weet een Peerle jent / Geprent in schoonheyt rijcke.
- 93 (strofe 4, verzen 1-2). Ghy zijt die liefste int hert gheschapen / Boven Silver, Gout oft Peerlen fijn.
- 176 (strofe 7, verzen 1-4). Mocht ick een troostelijck woort ontfaen / Van u schoon lief ’t eenighen daghen / Ick sou het als een peerelken saen / In mijn jonck hert stille draghen.
- 177 (strofe 1, verzen 1-2). O Roosken root, o peerle jent / Lief minjoot daer ick om ly torment.
3c Bepareld = gezegd van iets dat zeer waardevol is (in profane context)
Beke ed. 1920 (1513)
- 381 (verzen 71-73). Rederijkersspel (tafelspel). De nieuwe koning van het schuttersgilde wordt gevierd. Souct nv selue dan naer de betaemte / Eeneghe andre ghifte net ghepeerelt / Omden conync te gheuene.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 201 (refrein 235, verzen 49-50). Zot rederijkersrefrein. Een man zegt, nadat hij zijn geld aan een hoer besteed heeft: Een ander sit daer nu opt stoelken / of ghepeerlt oft vergult was.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 146 (nr. 79, verzen 65-67). Amoureus rederijkersrefrein. De ‘ik’ zegt: Al warick een heere van alder werelt, / Hebbende tienvuldich Sampsons cracht, / Sijnde boven al dat leeft bepeerelt. Hetzelfde in Borchgravinne van Vergi ed. 1988: 280 (verzen 977-979) [tekstbron uit 1558-60]: Al waer ick ee heere van alder werelt, / Hebbende thienvuldich Sampsons cracht, / Sijnde boven al dat leeft bepeerelt.
Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
- 3 (strofe 7, vers 7). Rederijkerslyriek. Themistocles benijdde de deugd van anderen, Als hy haer faict anzach gulden bepeereld.
4 Parels in het Aards Paradijs
Piers the Ploughman ed. 1980 (XIVd)
- 112 (Book X). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat (Middelengels). Why, a bucket of hogwash gives them more pleasure than all the precious pearls that grow in paradise!
5 Parel: restmateriaal
Bart Van Loo, O vermiljoenen spleet – Een geschiedenis van erotiek en pornografie, Antwerpen, 2010, p. 117, signaleert dat Mirabeau in zijn roman Hic-et-Haec (1786-1787) sperma ‘de parels van plezier’ noemt. Is dit (zijdelings) interessant voor onder meer de parels die te zien zijn op het middenpaneel van Bosch’ Tuin der Lusten (zie afbeelding)? Met andere woorden, bestond zulk een beeldspraak ook reeds in de Middeleeuwen?
[explicit 30 augustus 2020]