Fierens 1947
Le fantastique dans l’art flamand (Paul Fierens) 1947
[Editions du Cercle d’Art, Brussel, 1947 (over Bosch: pp. 38-57)]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 137-138 (G18)]
Fierens spreekt in verband met Bosch over ‘fantastisch realisme’. Hij bedoelt daarmee dat de verschillende elementen van Bosch’ originele creaties zeer nauw aanleunen bij de realiteit. Het fantastische ervan wordt gevormd door de ongewone combinatie van die elementen.
Het verschijnsel Bosch kwam niet uit de lucht vallen: er bestond in de Nederlanden al een ‘fantastische’ traditie (miniaturen, kerksculpturen … ) en in zijn werken beeldt Bosch de religieuze angsten en sociale onrust van zijn tijd uit. Bosch is geen ‘amuseur’: zijn kunst is didactisch, hij wil leren en terechtwijzen, hij schildert met religieuze en ook sociale intenties. Hij doet dit door het lelijke, het zondige, het gruwelijke in de mens te schilderen. De strijd van de geest en het geloof tegen de zinnelijkheid en de wisselvalligheid van de aardse lusten en passies, daar draait de moraal van het Bosch-oeuvre rond.
[explicit]
