Marijnissen 2000b
“De Hiëronymus Bosch-research” (R.H. Marijnissen) 2000
[in: Arnout Balis e.a. (red.), 200 jaar verzamelen. Collectieboek Museum voor Schone Kunsten Gent. Ludion, Gent-Amsterdam, 2000, pp. 43-44.]
Na de Tweede Wereldoorlog is het kunsthistorisch onderzoek geleidelijk veranderd, enerzijds door de toegenomen communicatiemogelijkheden (informatie werd makkelijker bereikbaar), anderzijds door de introductie van nieuwe technisch-wetenschappelijke methodes. De resultaten van deze methodes dringen in de wereld van de kunstgeschiedenis meer en meer door, al gebeurt dit voorlopig nog tergend traag.
Een vakkundig dossier over een kunstwerk bevat tegenwoordig twee luiken, een technisch en een niet-technisch, die tegen elkaar dienen afgewogen en zo een nieuwe synthese opleveren. Het niet al te omvangrijke oeuvre van Bosch is ideaal om aan zo’n systematisch onderzoeksprogramma onderworpen te worden. De samenwerking tussen kunsthistorici, laboratoriumtechnici en eigenaars van de kunstwerken laat echter nog te wensen over.
De schilderijen moeten eerst getoetst worden op hun oorspronkelijke functie. De verwarring rond de boodschap van Bosch is gedeeltelijk te wijten aan het feit dat de functie van zijn werken onvoldoende werd bestudeerd. De dendrochronologie is voor het onderzoek naar de oude Nederlandse meesters onontbeerlijk geworden. Een systematisch dendrochronologisch onderzoek van het ganse Bosch-oeuvre zou een unieke gelegenheid zijn om de dendrochronologie als methode voor datering van panelen op haar mogelijkheden en beperkingen kritisch te beoordelen.
Van de infraroodreflectografie werd verwacht dat zij verschillende ‘handen’ zou kunnen onderscheiden, en ook de replieken en kopieën. In het oeuvre van Bosch werden aanlegtekeningen ontdekt die stilistisch nauwelijks verenigbaar zijn. Dit hoeft geen ontgoocheling te zijn, maar het doet vragen stellen in verband met onze verwachtingen van het wetenschappelijk onderzoek. Het röntgenonderzoek is zeer belangrijk wat de ambachtelijke en technische informatie over een schilderij betreft. Er moeten echter opnamen gemaakt worden met inachtneming van overeengekomen technische coördinaten, want de onderzoeksresultaten kunnen anders zeer gemakkelijk gemanipuleerd worden.
Pigmentidentificatie zou moeten toegepast worden zonder monstermateriaal uit het schilderij te lichten. Een grondig onderzoek naar de authenticiteit van de signaturen is ook zeer belangrijk. En op het terrein van de iconologie valt eveneens nog heel wat veldwerk te verrichten. Een speciale studie van laatmiddeleeuwse Latijnse publicaties is hier één van de desiderata.
[explicit 26 december 2006]