Jheronimus Bosch Art Center

BLOK (bloksleper)

Bloksleper = bespotte, onsuccesvolle of bedrogen minnaar

 

Deze zegswijze wordt uitvoerig besproken (en verklaard) in: Jan Grauls, Volkstaal en volksleven in het werk van Pieter Bruegel, Antwerpen-Amsterdam, 1957, pp. 125-141, naar aanleiding van het detail met de ‘bloksleper’ in het Spreekwoorden-schilderij van Pieter Bruegel de Oude (1559). Een ‘(rol)blok’ is in de zegswijze geen blok aan het been van een gevangene, maar wel een landbouwwerktuig dat dient om de grond te effenen [132 / 135]. In de loop der tijden kon ‘de blok slepen’ verschillende betekenissen hebben: lastig werk verrichten / als knecht een dame dienen / vrouwen trachten te behagen / vleien in het algemeen [131]. Van belang voor de hieronder door ons verzamelde literaire bewijsplaatsen, is dat Grauls concludeert ‘dat de bloksleper de benaming was waarmede in de 16e en 17e eeuw de bedrogen, bespotte en afgedankte minnaar werd aangeduid’ [137]. Grauls wijst er tevens op dat ook de variant den block draghen voorkwam (zie het citaat bij Stijevoort hieronder). Verder wijst hij op een gravure (door Max Lehrs) toegeschreven aan Israhel van Meckenem (circa 1475) die een ‘bloksleper’ voorstelt (een man die een stuk boomstam voorttrekt) met in een banderol het opschrift al al verloren aerbeit [137]. Zie afbeelding.

 

Zie ook: Dirk Coigneau, Refreinen in het zotte bij de redeijkers, deel II, Gent, 1982, p. 322 (noot 196). De ‘bloksleper’ wordt geduid als ‘de bespotte en/of bedrogen minnaar’.

 

Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)

  • 128 (verzen 3610-3611). Rederijkersspel. De sinnekes Jalours Ghepeyns en Vreese voor Schande proberen Dierick jaloers te maken door hem wijs te maken dat Katherina hem bedriegt en voor de kek houdt: [Jalours:] Dat tuycht onsen brieve / [Vreese:] van Judas rancken / als die blocsleypers die achter straten jancken.
  • 133 (verzen 3737-3738). Idem: [Vreese:] Ghy zijt den knoop peyns ick / [Jalours:] achter den elleboghe; / dies ghy den block sleypt tenden grade.
  • 136 (vers 3831). Idem: [Vreese:] Ey arme blocksleypere / [Jalours:] Ey Venus martelare.
  • 165 (vers 4690). Idem: [Vreese:] Ghy sleypt den block / [Jalours:] Ey arm wanewaersken (lichtgelovige).

Stijevoort I ed. 1929 (1524)

  • 166-168 (nr. 86). Zot rederijkersrefrein, op de stok ‘Alsulcke aerbeijt es al verloren’, over jongens die meisjes opvrijen zonder succes. In de verzen 4-10 zegt de ‘ik’ dat hij wil vertellen van desen block sleepers en huers ghelijken / slepende den block mit swaren practycken / om dese dobbel dierkens te behaghene / Den block die werdt hen suer te draghene / den ploich te trecken is grote pijne / welcken aerbeyt naemaels es te beclagene / want syn loon es beghect te sijne. De verzen 31-36 luiden: Den bloc dien sy aldus besueren / en es genen geltblock noch ooc om scueren / mer een vleysblock hert ende swaer / Tes wonder dat sy connen ghedueren / want den bloc moeten sy mit hen vueren / ter kercken ter feesten soe swaer als loot.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 193 (nr. 51, strofe e, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein over de tegenslagen in de liefde. Al schijnet iock, mij dunckt dat ic recht segge: / die sleypt den block es den Torcken bevolen.

Doesborch II ed. 1940 (1528-30)

  • 31 (nr. 12, verzen 13-14). Zot rederijkersrefrein. Over ‘venusjankers’: al sleypense dblocxkens tot elcken termijne / als Venus ianckerkens nacht ende dach.
  • 208 (nr. 114, verzen 52-53). Zot rederijkersrefrein. Ick lache als ick v sie sonder ontfermen / In venus lamoen sleypen si den block.

Groot Labuer en Sober Wasdom ed. 1920 (1530)

  • 266 (verzen 52-53). Rederijkersspel. Groot Labuer (Moeizame Arbeid) en Sober Wasdom (Geringe Vooruitgang) trachten beiden tevergeefs Couver Handelynghe (Welvarende Handel) op te vrijen. Groot Labuer zegt tot Sober Wasdom: Wach aermen moetge den bloc alleene slepen? / Ghy slacht my. Ghy valt huer als de slutse an.

Zutphens Liedboek ed. 1985 (1537-40)

  • 58 (nr. 3, vers 15). Amoureus lied, liefdesklacht. Denn block den mûst ich schlepen.
  • 58 (nr. 3, vers 22). Den block will ich verhûrenn (verhuren) etc.

Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)

  • 197 (nr. 170, strofe 6, verzen 10-12). Amoureus lied, liefdesklacht. Een vre van haer / is duysent iaer / Tblock valt swaer te slepen.

Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)

  • 57 (strofe 170, verzen 8-9). Rederijkerslyriek. Een verwensing gericht aan degenen die de klassieke dichters verachten: Onghecesseerd moeten zij slepen den block / die ons meesters de poëten zo zeere verhachten.

Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)

  • 14 (regels 8-12). Volksboek. Over vrijers die door hun lief bespot worden: Ende ist dat hi in sulker sotte ende ongeachter minnen blijft daer hi doch zijn pijne / arbeyt / loopen / rinnen / suchten / bidden / blocsleypen al verloren doet / dye is bequame aen elcke side van sinen hoofde te draghen Esels ooren.

Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)

  • Amoureus lied. En ben ick niet in grooter noot / Sy heeft mijn hooft in haren schoot / begrepen, dat block dat moet ick slepen.

 

[explicit 16 mei 2022]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram