Narcissus ende Echo 1621
Van Narcissus ende Echo
(Colijn Keyart) vóór 1552 / 1621
[in: Johan Baptista Houwaert, Den Handel der Amoureusheyt, Rotterdam, Jan van Waesberghe de Jonghe, 1621 (een moderne editie is niet beschikbaar)]
[Hummelen 1 D 14 / 3 S 2 / 3 S 3 / 3 S 4 / 3 S 5]
Auteur
Volgens het handschrift van 1552 Colijn Keyart, aldaar ook den amorösen Colijn genoemd. In de druk van 1621 wordt het stuk toegeschreven aan de rederijker Jan-Baptist Houwaert. Waarschijnlijk dient deze laatste beschouwd als de bewerker van de tekst. Colijn Keyart is vermoedelijk dezelfde auteur als de Brusselse stadsrederijker uit het einde van de vijftiende eeuw Colijn van Rijssele (auteur van De Spiegel der Minnen), verder nog bekend onder de naam Colijn Caillieu (de Franse vorm van Keyart) [Van Gijsen 1989: 13-21, Pleij 2007: 408].
Genre
Een ‘mythologisch-amoureus’ rederijkersspel, meer bepaald een spel van zinnen (in Middelnederlandse verzen). De tekst wordt gepresenteerd in drie delen en bevat ook een aantal (een beetje uit de lucht vallende) tussenstukken. De behandelde stof (het verhaal van Narcissus en Echo) gaat terug tot boek III van Ovidius’ Metamorphoses.
Situering / datering
Dit spel bleef bewaard in een handschrift dat in 1552 door Reijer Gheurtsz geschreven (lees: gekopieerd) werd (Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 900), en in een Rotterdamse druk uit 1621, getiteld Den Handel der Amoureusheyt, die nog drie andere, rond liefdesaffaires draaiende rederijkersspelen bevat, namelijk Van Eneas ende Dido, Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden en Van Leander en Hero (zie telkens aldaar). Indien Colijn Keyart inderdaad mag geïdentificeerd worden als Colijn van Rijssele, dan gaat Van Narcissus ende Echo terug tot de periode rond 1500. Er is een gedeeltelijke invloed te bespeuren van het Middelfranse spel L’istoire de Narcisus et de Echo (15de eeuw) [Van Gijsen 1998: 168].
Inhoud
Eerste spel
Cupido en Venus willen Echo en Narcissus aan elkaar koppelen, maar hebben daarvoor de hulp van Apollo nodig, want die heeft weet van alles wat onder de zon gebeurt. Terwijl Narcissus aan Diana in haar tempel belooft altijd kuis te zullen blijven (want hij moet niets hebben van Venus), gaat de engel Ionstich Begheeren Apollo halen. Apollo deelt Cupido en Venus mee dat Narcissus en Echo niet bij elkaar passen qua ‘complexie’ (temperament) en dat, wanneer ze toch samengebracht worden, de dood een gevolg zal zijn. Maar Venus en Cupido willen toch doorzetten en schakelen Wonderlijck Murmureren (een ‘verrader’) in om Narcissus en Echo aan te zetten tot liefde.
Enkele edelmannen klagen dat hun vorst Narcissus geen vrouw wil nemen. Echo en haar kamerling ‘t Herte van Echo genieten van de meimorgen en een wachter zingt een dageraadlied. Dan komt Wonderlijck Murmureren hen ervan overtuigen dat het goed zou zijn als Echo en Narcissus een koppel vormden. Nadat zijn edelmannen Narcissus tevergeefs hebben verzocht om een vrouw te zoeken (Narcissus geeft enkele voorbeelden van Vrouwenlisten), gaat Wonderlijck Murmureren Narcissi Schoonheyt (blijkbaar eveneens een soort sinneke) opzoeken. Samen vangen zij ‘t Herte van Echo en zij plaatsen haar in het ‘prisoen van minne’. Echo vertelt dat zij droomde dat een serpent en een leeuw haar hart stalen. Op het einde van het eerste spel treden drie jongemannen op om te praten over de gevaren van de liefde. Eens Anders Vreucht kent een meisje dat verliefd op hem is, maar hij is dat niet op haar. Myns Zelfs Onvry is verliefd op een meisje dat hem aan het lijntje houdt. En Niemans Eyghen vlindert van de ene naar de andere, zonder liefde. De drie waarschuwen de mannen voor bedrieglijke vrouwen, en de vrouwen voor bedrieglijke mannen.
Tweede spel
Terwijl ’t Herte van Echo haar gevangenschap beklaagt, trekt Narcissus met zijn ridders op jacht. Eén van de ridders, Acteon, verdwaalt, en als hij de godin Diana naakt ziet baden, wil hij haar verkrachten, maar hij wordt veranderd in een hert, dat door Narcissus cum suis even later gevangen wordt. Als Narcissus Acteons verhaal gehoord heeft, laat hij hem vrij en hij belooft Diana nog zuiverder te blijven. Wonderlijck Murmureren lokt ’t Herte van Echo naar het venstertje van haar gevangenis, zodat Narcissi Schoonheyt haar kan raken met een pijl die hij kreeg van Cupido. Echo gaat haar vader, de Heer van Hyponien, vragen om een toernooi te organiseren: dan zal Narcissus daar wel op af komen. Echo zoekt ’t Herte van Echo op in haar gevangenis en zij beklagen tegenover elkaar hun lot.
Een heraut van Echo’s vader komt het toernooi aankondigen bij Narcissus, die belooft dat hij zal komen. Echo gaat bidden bij een beeld van Venus, en dat beeld raadt haar aan om haar liefde aan Narcissus bekend te maken. Na het toernooi, waarbij de heraut commentaar geeft, zijn Wonderlijck Murmureren en Narcissi Schoonheyt klaar om in actie te komen. Ancxt voor Weder-segghen (Angst om Afgewezen te Worden), een dienaar van Echo, raadt deze laatste aan om haar liefde niet bekend te maken aan Narcissus. Zij besluit echter om het toch te doen. Volgt dan plots een tafelspel, een dialoog tussen Onghetroosten, een jongeman die verliefd is zonder succes, en Welgheminden, een jonge playboy die nooit verliefd is maar alle meisjes kan krijgen. Zij beschrijven samen elkanders gedrag in de liefde, verwijzen naar beroemde personen uit het verleden die qua gedrag telkens met één van hen overeenkwamen, en vragen dan het publiek wie van hen twee zij het sympathiekst vinden. Einde tweede spel.
Derde spel
Echo verklaart Narcissus haar liefde, maar als hij haar botweg afwijst, valt zij flauw en wordt door een helper van haar vader naar haar kamer gebracht. Wonderlijck Murmureren en Druck en Spijt (één persoon, nog een’verrader’) triomferen en plannen om Echo te doden, waarvoor ze Atropos nodig hebben. Narcissi Schoonheyt wil daar echter niet aan meedoen. Echo klaagt over haar ongelukkige liefde tegenover Venus, die belooft dat zij zich zal wreken op Narcissus. Terwijl Druck en Spijt Atropos gaat zoeken, zoekt Echo haar Herte op om verder te klagen. Zij voelen beiden dat ze moeten sterven van verdriet. Als Atropos arriveert, doodt zij eerst Wonderlijck Murmureren en Druck en Spijt, en dan Echo en haar Herte.
Twee ‘geburen’ vertellen dat Echo begraven werd. Venus zendt Cupido naar Jupiter en de andere goden om Narcissus aan te klagen. Diana verdedigt Narcissus. Jupiter en Neptunus veroordelen echter Narcissus tot de verdrinkingsdood, want hij had een beetje moeten liegen en Echo troosten met lieve woorden: Eens Mans leughene is eender Vrouwen troost. Neptunus en Cupido zorgen ervoor dat Narcissus verliefd wordt op zijn eigen spiegelbeeld en in het water springt en, door toedoen van Atropos, verdrinkt. In een naproloog worden mannen en vrouwen apart vermanend toegesproken. Volgt dan nog een tafelspel, waarin Herte (een man) Ooghe (een vrouw) verwijt dat zij hem leed berokkent door schone vrouwen te tonen, maar Ooghe beweert dat Herte haar heer is en zij kan dus nooit iets tegen zijn zin doen. Uiteindelijk roepen zij Wille op als rechter, maar die wordt door Herte en Ooghe verweten dat hij Herte niet beter beschermt tegen wat Ooghe hem toont. Wille verdedigt zich door te zeggen dat Herte en Ooghe niet naar het verstand willen luisteren. De drie personages vragen de toeschouwers om in deze zaak hun oordeel te vellen.
Thematiek
De moraal van het stuk wordt op het einde van het derde spel zeer duidelijk geformuleerd door Atropos (de godin van de dood). Zij raadt alle minnaars aan om elkander te ‘troosten’ en om matigheid te betrachten in liefdeszaken: Spieghelt u alle die minne draecht, / eer ghy na ’t strick van liefden speurt, / en troost elckanderen onghetreurt, / hoedt u voor dit hinderlijck meskief [wangedrag], / houdt middelmate als ghy in minnen labeurt [fol. 114v]. Op de volgende bladzijde, in de ‘Naproloog’ (eigenlijk dus een epiloog) worden mannen en vrouwen nog eens apart vermanend toegesproken (door de auteur). De mannen wordt gevraagd om op hen verliefde vrouwen op zijn minst met mooie woorden toe te spreken, als zij niet op hun liefdesverklaring willen ingaan: En wilt gheen jonghe Dochters beschamen, / maer vertroost de bedroefde ‘thaerder vramen [voordeel], / en als sy u bidden om assistentie, / gheeftse ten minsten schoon woorden naer ‘tbetamen [fol. 115r]. De vrouwen en meisjes krijgen dan weer te horen dat ze niet op dwaze wijze verliefd mogen worden en dat ze goed moeten nadenken voor ze aan de liefde beginnen: Bepeyst u altijt wel eer ghy beghint, / in een weynich verzinnens leyt wel groote bate, / ziet toe dat ghy als Echo niet dwaeslijck en mint, / dat bid ick u jonstelijck uyt caritate, / maer houdt middelmate [fol. 115r]. ‘Mate’ blijkt hier dus het sleutelwoord te zijn. Dat was het in sexualibus al vanaf de Oudheid en dat bleef zo gedurende de ganse Middeleeuwen.
Receptie
Als rederijkersspel een duidelijk voorbeeld van stadsliteratuur. Verbanden met Brussel en Rotterdam. De kopie van Gheurtsz uit 1552 en de Rotterdamse druk uit 1621 lijken toch op een zekere gecontinueerde belangstelling voor het stuk te wijzen.
Profaan / religieus?
Manifest profaan, met veel aandacht voor verhaalstof uit de Oudheid.
Persoonlijke aantekeningen
Van Narcissus ende Echo is verre van een meesterwerk, en de erin optredende ‘verraders’ (die eigenlijk als sinnekens of neefkens kunnen beschouwd worden) zijn met hun achterklap en gestook niet echt in staat om de zwaartillendheid van het geheel wat te verlichten. Onze literatuurgeschiedschrijvers vonden het evenmin een succes. Jan Ten brink [1897: 236] noteert omtrent de vier stukken in Den Handel der Amoureusheyt: ‘De vier genoemde mythologische stukken munten niet uit door smaak of talent. Alles is grof, de comische zinnekens spreken nog platter dan de duivels-clowns uit de mirakel- en heiligenspelen’. In Van Narcissus ende Echo valt dat ‘groffe’ overigens wel mee (of tegen, zo men wil). Jan Te Winkel [1922: 397] is ook niet erg te spreken over het stuk. ‘Kunstig samengesteld is het spel allerminst,’ schrijft hij, en ‘zeker heeft het spel maar weinig kunnen bijdragen tot den roem van den dichter’. Knuvelder [I 1970: 499-500] is eveneens streng voor Van Narcissus ende Echo en de andere stukken in Den Handel der Amoureusheyt: ‘Klassieke onderwerpen dus, maar de geest waarin deze stukken bewerkt werden, getuigt van niet veel begrip van de klassieke Oudheid: de in bonte mengeling optredende Griekse en Romeinse helden gedragen en uiten zich op wel zeer Nederlandse wijze.’
Knuvelder had blijkbaar Van Mierlo [II 1940: 258-259] gelezen: ‘Die spelen zijn een bonte mengeling van Romeinsche en Grieksche helden, van soms zeer talrijk optredende goden, en van allegorische figuren: begrip van de klassieke Oudheid is hier nog zoek.’ ‘Door het soms ad-hoc verschijnen en verdwijnen van personages maakt het stuk een wat experimentele indruk,’ merkt Annelies van Gijsen [1998: 170] droogweg op. Bij Herman Pleij [2007: 413] vinden we niet meer dan een zijdelingse titelvermelding, wellicht omdat zijn literatuurgeschiedenis niet verder gaat dan het jaar 1560.
Geraadpleegde lectuur
[explicit 30 augustus 2022 – Eric De Bruyn]