Hitchins 2014
Art as history, history as art – Jheronimus Bosch and Pieter Bruegel the Elder – Assembling knowledge not setting puzzles (Stephen Graham Hitchins) 2014
[Nijmegen Art Historical Studies – XXI, Brepols, Turnhout, 2014, 420 pages]
Dit is de handelseditie van de dissertatie van Stephen Graham Hitchins (°Rochester, 1949), die op 27 november 2014 verdedigd werd aan Radboud Universiteit Nijmegen. De promotor was professor A.M. Koldeweij. De centrale stelling van het boek, waarnaar de hoofdtitel verwijst, is dat de werken van Bosch (en Bruegel) het politieke, religieuze en economische klimaat van hun tijd weergeven. Nochtans heeft geen monografie over Bosch (en Bruegel) ooit een meer ironische ondertitel gehad dan deze (assembling knowledge not setting puzzles), tenminste wanneer deze niet toegepast wordt op Bosch (en Bruegel), zoals de bedoeling was van de auteur, maar op de dissertatie zelf. Het is namelijk niet mogelijk de inhoud van dit boek kort en correct samen te vatten. Maar het is wel mogelijk om de waarde ervan voor de studie van Bosch (en Bruegel) in te schatten. In deze recensie zal ik het enkel hebben over Hitchins’ benadering van Bosch.
De Tuin der Lusten-triptiek
Over het algemeen kunnen monografieën over Bosch het best beoordeeld worden aan de hand van wat zij te vertellen hebben over de Tuin der Lusten. Zoals duidelijk wordt uit de schrijfstijl die doorheen dit boek gehanteerd wordt, lijkt Hitchins te denken dat hij een (kunst)filosoof en zelfs een literator is. Wellicht is hij inderdaad beide, maar in dat geval dan wel een middelmatige filosoof en een zwakke literator, althans naar mijn oordeel. De 25 bladzijden die aan de Tuin zijn gewijd [pp. 135-150], worden grotendeels gevuld met pseudo-intellectueel geleuter en verwaande mooischrijverij. Om deze harde uitspraak te verantwoorden, zal ik twee passages citeren, zodat de lezer zelf kan oordelen. Op pagina 137 lezen we (aangaande de mannelijke en vrouwelijke figuren op het middenpaneel van de Tuin):
'The audience may recognise in the characters of this play a persistent and unrealisable pursuit of satisfaction and pleasure and where that might lead. The figures they stare at are mere shadows of time past, suspended moments that can only be possessed in memory, abstractions of past events and personalities, surrogates for lived experience: they are an acknowledgement of absence.'
[De toeschouwers kunnen in de personages van dit toneelspel een voortdurend en niet te verwerkelijken streven herkennen naar bevrediging en plezier en waartoe dat zou kunnen leiden. De figuren waarnaar zij staren, zijn louter schaduwen van een verleden tijd, onderbroken momenten die enkel in het geheugen kunnen bezeten worden, abstracties van verleden gebeurtenissen en persoonlijkheden, surrogaten voor een beleefde ervaring: zij zijn een erkenning van afwezigheid.]
En pagina 147 bevat onder meer de volgende zinnen:
'In that Bosch was attempting to transcend himself, to overcome his limitations, this work is not merely a reflection of anything, but has become something that transformed the artist and the recipient, unlocking the transcendental potential that resides in us all as he sought to open up his audience to another world.'
[Voor zover Bosch probeerde om zichzelf te overstijgen, om zijn beperkingen te overwinnen, is dit werk niet louter een weergave van om het even wat, maar het is iets geworden dat de kunstenaar en de ontvanger transformeerde, door het transcendente potentieel dat in ons allen zit, te ontsluiten via een poging om de toeschouwer open te stellen voor een andere wereld.]
Roger Marijnissen noemde verbale erupties zoals deze graag Gelehrtenquatsch.
De alinea’s die minder wollig zijn deze twee, bevatten talrijke echo’s van Falkenburgs monografie over de Tuin uit 2011, tot en met het gebruik van de term conversation piece. Hitchins stemt in met de interpretatie van Falkenburg (en van vele anderen) dat het middenpaneel een weergave is van de zondige onkuisheid, en wanneer uitgebazuind wordt (op de achterflap, in de samenvatting van de auteur, op pagina’s iv en 145) dat dit middenpaneel altijd al verkeerd geduid is geworden, hoeft het nauwelijks te verbazen dat Sint-Augustinus (volgens Falkenburg één van Bosch’ toonaangevende bronnen) en zijn De Civitate Dei worden opgetrommeld als de leveranciers van een nieuwe ‘sleutel’. Zulk een uitdagende bewering laat verhopen dat nu eindelijk iemand de talrijke raadsels van de Tuin heeft kunnen oplossen, daarbij steunend op degelijk onderzoek en overtuigende argumenten. Helaas, Hitchins’ nieuwe ‘sleutel’ komt neer op het volgende:
'The cycle of history is complete. As Augustine saw evil as a disorder in a good creation, a direct consequence of the misuse of human freedom, so with Bosch; as Augustine argued that evil was the result of human beings attempting to become something they were not, little gods with the power to give and take away the lives of others, so with Bosch. Augustine argued that we cannot diminish the moral responsibility for our actions, and should pray that good may come out of evil. Praying that good may come out of evil is a hard task, but that is the hope embodied in The Garden of Earthly Delights.' [p. 146]
[De kring van de geschiedenis is gesloten. Augustinus zag het kwaad als een ongeregeldheid binnen een goede schepping, een direct gevolg van het misbruik van menselijke vrijheid, en dat was ook zo voor Bosch; Augustinus betoogde dat het kwaad het resultaat was van de pogingen van de mensen om iets te worden dat zij niet waren, kleine goden met de macht om het leven van anderen te geven en te nemen, en dat was ook zo voor Bosch. Augustinus betoogde dat we de morele verantwoordelijkeheid voor onze handelingen niet kleiner kunnen maken, en dat wij zouden moeten bidden dat kwaad tot goed kan leiden. Bidden dat kwaad tot goed kan leiden is een moeilijke opdracht, maar dat is de hoop die aanwezig is in De Tuin der Aardse Lusten.]
Waarmee Hitchins in essentie bedoelt – als ik hem goed begrijp – dat zowel Augustinus als Bosch een optimistische boodschap brachten: zij waarschuwden beiden voor de zonde en het kwaad, en via deze waarschuwing wilden zij beiden de mensheid weghouden van het kwaad en haar het pad naar de Verlossing laten volgen. Waarschijnlijk ben ik niet de enige lezer die een ‘sleutel’ had verwacht met wat meer verhelderende bijzonderheden, in plaats van deze algemene, ofschoon correcte, observatie.
Wanneer de auteur inderdaad een aantal zeldzame, meer gedetailleerde observaties in verband met Bosch’ schilderij aanbiedt, dan zijn een aantal daarvan helaas foutief. De Christus op het linker binnenluik is niet de enige figuur die de toeschouwer aankijkt [p. 138]. Obsceniteit en perversie zijn duidelijk niet afwezig op het middenpaneel [p. 140]. En de Tuin bevond zich binnen het Brusselse paleis van Hendrik III in 1517 niet ‘in een kamer met een enorm bed’, althans niet voor zover wij weten [p. 147].
De recensies van Fischer en Rothstein
Hitchins’ benadering van de Tuin is verward en verwarrend, oppervlakkig en tegelijk veel te categorisch. Hetzelfde kan gezegd worden over de rest van de tekst. In zijn recensie van het boek (2015) wijst Stefan Fischer erop dat dit geen echte ‘onderzoeksarbeid’ is (keine Forschungsarbeit im eigentlichen Sinne), maar eerder een soort essay (eine Art Essay) met een filosofisch-esthetisch (philosophisch-ästhetische) karakter. Hij schrijft:
'Der rote Faden ist die Grundthese, die schon der Titel des Buches deutlich artikuliert: Bosch und Bruegel sammeln das Wissen ihrer Zeit, vor allem das religiöse und allgemein menschliche, in ihrem jeweiligen zeitpolitischen Kontext. Im Vergleich der beiden Künstler sieht Graham Hitchins Bosch als denjenigen der die Dinge noch fast ausschliesslich aus dem Blickwinkel der Religion wahrnimmt, während er Bruegel für den Realistischen hält, ja fast für einen politischen Künstler.'
[De rode draad is de hoofdthesis, die reeds aangekondigd wordt door de titel van het boek: Bosch en Bruegel verzamelen de kennis van hun tijd, vooral de religieuze en algemeen-menselijke kennis, in hun contemporaine politieke context. Wanneer hij beide kunstenaars vergelijkt, ziet Graham Hitchins Bosch als degene die de dingen nog bijna uitsluitend vanuit een religieus perspectief bekijkt, terwijl hij Bruegel als een realistische, ja bijna politieke kunstenaar beschouwt.]
Fischer is vriendelijk waneer hij Hitchins’ boek ‘inspirerend’ (anregend) noemt, maar hij vindt ook dat er heel wat geduld en inspanning nodig zijn om de verbanden tussen alle thema’s en ideeën te ontdekken (man muss schon Geduld und Musse mitbringen, um Verbindungen zwischen all den Themen und Materialien herzustellen), en hij wijst er verder op dat de auteur slechts zelden nader ingaat op Bosch’ werken (relativ selten steigt der Autor in eine detaillierte Deutung von Werken ein).
In zijn recensie (2017) is Bret Rothstein zelfs nog vriendelijker. Hij schrijft:
'While some may find (his) answers unpersuasive, Stephen Graham Hitchins deserves praise for defining his discipline as an instrument with which to address the world emphatically, rather than as one with which to perform ever-finer sorts of cultural dissection in the service of ever more recondite abstraction.'
[Al zullen sommigen (zijn) antwoorden niet overtuigend vinden, Stephen Graham Hitchins verdient lof omdat hij zijn vak beschouwt als een instrument waarmee nadrukkelijk een confrontatie met de wereld kan aangegaan worden, eerder dan als een middel om steeds maar subtielere soorten culturele dissectie te produceren in dienst van steeds duisterder abstracties.]
Hij noemt de diepgang van Hitchins’ onderzoek ‘opvallend’ (striking), maar wijst er tegelijk op dat vele lezers het boek ‘gekmakend’ (maddening) zullen vinden, en dat ‘het ongetwijfeld zijn portie neerhameren’ zal ontvangen (it will indoubtedly come in for its share of hammering, onder verwijzing naar de Amerikaanse volkse uitdrukking ‘de nagel die rechtstaat wordt neergehamerd’).
Purple prose
Het is nooit prettig om een doctoraatsthesis ‘neer te hameren’, maar in dit geval is het onmogelijk om de volgende kritische opmerkingen niet neer te schrijven. Van in het begin kondigt de auteur aan dat hij zich, wat Bosch betreft, voornamelijk zal concentreren op het Weense Laatste Oordeel, op de Tribulations of St Anthony (Lissabon) en op de Tuin der Lusten (Prado). Is dat niet een beetje vreemd voor een monografie over Bosch? En als het Lissabonse drieluik The Tribulations of St Anthony genoemd wordt, terwijl iedereen dit schilderij kent als The Temptations of St Anthony, is dat niet een heel klein beetje arrogant?
Hitchins gaat uit van een premisse die degelijk genoeg klinkt: ‘Het historische kader dat essentieel is voor een goed begrip van om het even welke periode in de kunstgeschiedenis, is een vereiste voor een onderzoek van de Nederlandse kunst van 1450 tot 1550’ (the historical framework that is essential for an understanding of any period of art history is a prerequisite for an examination of Netherlandish art from 1450 to 1550, p. iii). En: ‘Ik heb altijd gedacht, en ik geloof dat nog, dat om te begrijpen wat Bosch en Bruegel schilderden, het essentieel is om op de hoogte te zijn van de sociale, politieke en religieuze context’ (I have always thought, and still believe, that to comprehend what Bosch and Bruegel were painting, it is essential to have the social, political, and religious context,p. vi). Ik vind nochtans dat de manier waarop deze premisse voor Bosch uitgewerkt wordt, inderdaad ‘gekmakend’ is. De structuur van het boek is hopeloos, met die opeenstapelingen van (vaak obscure en wollige) titels bij elk hoofdstuk, vergezeld van motto’s die in de meeste gevallen niet verhelderen wat volgt en niets te maken hebben met Bosch, maar alleen bedoeld lijken om de eruditie en belezenheid van de auteur te illustreren. Verwijzingen naar en (vaak overbodige) citaten van andere schrijvers (Bosch-auteurs, maar ook moderne schrijvers zoals Proust, Einstein, zelfs Miep Gies, de ‘helper’ van Anne Frank, wordt vermeld, zie p. 157, noot 196) zijn overal over de eigenlijke tekst gestrooid, en hetzelfde geldt voor de alomtegenwoordige verwijzingen naar eindnoten, die in sommige gevallen meer dan een halve bladzijde beslaan en waarin de lezer gemakkelijk kan verdrinken.
En dan is er nog de schrijfstijl, die constant een voorkeur vertoont voor moeilijke woorden, wazige formuleringen en eindeloze uitweidingen. Het is een perfect voorbeeld van wat in het Engels purple prose genoemd wordt, volgens Wikipedia: ‘Overdreven versierde prozatekst die soms de verhaallijn verstoort door op ongewenste wijze de aandacht te vestigen op zijn eigen extravagante schrijfstijl’ (overly ornate prose text that may disrupt a narrative flow by drawing undesirable attention to its own extravagant style of writing). Het resulteert in een moeizame leeservaring en in Art as History, History as Art brengt het ons niet veel dichter bij Bosch, afgezien van enkele observaties die kunnen leiden tot verdere discussie (zoals de vraag of het Bosch-oeuvre in essentie optimistisch of pessimistisch van aard is).
Er staan absoluut veel te veel woorden in deze dissertatie die veel te weinig zeggen, en dat veroorzaakt een leesindigestie. In feite is dit geen boek over Bosch. Dit is een boek over een auteur die schrijft over Bosch terwijl hij naar zichzelf kijkt in de spiegel die op zijn schrijftafel staat. Het resultaat is een bijna oninneembare burcht van (pseudo-)geleerdheid. Ik ben geen fan van dit soort Bosch-boeken.
Andere recensies
[explicit 1 oktober 2022 – Eric De Bruyn]