Amsterdamsch Hoerdom ed. 1976
’t Amsterdamsch Hoerdom
(anoniem) 1681
[Facsimile-editie: Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Amsterdam-Antwerpen, 1976]
Auteur
Anoniem. Misschien was het Simon de Vries, een Rotterdamse schout die in Amsterdam op onderzoek uitging.
Genre
Een zeventiende-eeuwse, in Nederlands (Hollands) proza geschreven druk met moraliserende inhoud. Men zou de tekst ook kunnen beschouwen als een soort omgekeerde reisgids voor de wereld van de prostitutie in Amsterdam. ‘Omgekeerd’, want deze wereld wordt in een bijzonder slecht daglicht geplaatst. Het gaat in elk geval niét om een pornografische hoerengids, al sluit het boek wel aan bij de Europese traditie van beschrijvingen van courtisanes. De volledige titel luidt: ’t Amsterdamsch Hoerdom – Behelzende de listen en streeken, daar zich de Hoeren en Hoere-Waardinnen van dienen; benevens der zelver maniere van leeven, dwaaze bygelovigheden, en in ’t algemeen alles ’t geen by deze Juffers in gebruik is. Van de Pol [1988: 139-140] noemt het boekje ‘een journalistieke beschrijving’, en Porteman/Smits-Veldt [2008: 808-809] spreken van een ‘populaire roman’ die aansluit bij het Nederlandse libertijnse proza uit de zeventiende eeuw. Beide omschrijvingen zijn eveneens te verantwoorden.
Situering / datering
Deze druk verscheen in 1681 te Amsterdam, zonder vermelding van een uitgever.
Inhoud
Een Rotterdammer vaart met een bootje naar Amsterdam en onderweg hoort hij de matrozen praten over enkele nieuwe prostituees die in Amsterdam zouden gearriveerd zijn, wat hem nieuwsgierig maakt. Aangekomen in Amsterdam, is hij zo vermoeid dat hij in een diepe slaap valt. Dan komt er een jongeman zijn kamer binnen:
'Zyn kleet was van een koleur, dien ik niet beschryven kan; want het was een mengelmoes van alderhande koleuren onder malkander, op syn hooft hat hy een groote paruik, by na soodanig een wys gekrult, als men die van de Nijd verbeeldt, want die hairen waren soo dick, dat men se met fatsoen voor kleyne slangetjes sou hebben konnen neemen, sijn kruin wierd bedekt door een hoed van een ongemene hoogte, even gelyk men in de voorige tyden placht te draagen.' [7]
Deze jongeman blijkt een duivel te zijn. Hij stelt zich als volgt voor:
‘k Ben (…) den Bevelhebber der onderaardsche Geesten, die van Pluto gesteld zyn, om hem rekenschap te doen van alles, wat ‘er in de Huizen omgaat, daar men gemeene Vrouwen houd, en aan welken zorg bevoolen is van aldaar kyveryen, gevegten, Godslasteringen, en om kort te gaan, alle gruwelen te doen ontstaan, die tot vermeerdering van ons Ryck konnen dienen.' [8]
Deze duivel zorgt ervoor dat hij en de ik-verteller onzichtbaar doorheen de Amsterdamse prostitutiewereld kunnen trekken, wat aanleiding geeft tot een blik achter de schermen, niet met de bedoeling om erotisch te prikkelen, maar om moraliserend te wijzen op de bedrieglijkheid en verdorvenheid van hoeren, koppelaarsters en bordeeleigenaars. Aan bod komen daarbij het bedrog en de veinzerij van deze ‘schepsels’, geslachtsziekten, het manipuleren met drank en rekeningen, de ruzies en vechtpartijen, het bijgeloof, en de corruptheid van de politie.
Op het einde wordt de ik-verteller wakker en schrijft hij:
‘k Vreef de vaak wat uit myn oogen, en zag rondom; want ik kond my nog nauweliks anders inbeelden, of ik was met myn Leidsman in een Plugge kit [pluggen zijn pooiers]; maar eindelik wierd ik gewaar, dat alles, wat ik gezien had, my in myn droom te voren was gekomen. Niet te min heb ik naderhand bevonden, dat deese droom in alle deelen met de waarheit over een kwam; en ik twyffel niet, of z’is my van den Hemel toegezonden geweest op dat ik my voor deze gevaarlyke klippen, gedurende myn levens-loop zoude myden.' [280]
Thematiek
Het is duidelijk dat deze tekst bedoeld is als een waarschuwing tegen de wereld van de prostitutie. Regelmatig blijkt deze waarschuwing te fungeren binnen een stichtelijk-christelijke context. Zie bijvoorbeeld het hierboven geciteerde einde en het feit dat gids van de ik-verteller een duivel is. Op de pagina’s 159-160 schrijft deze ik-verteller:
‘k Stond stom van verwondering wanneer ik myn Leidsman, die alreeds van alle genade vervallen was, zonder hoop van ooit enige gunst by sijn Schepper te sullen verwerven dus Kristelyk hoorde spreken, en ik doemde by my zelve deese verblinde menschen, die sich door hun luyheit, en op hoop van een wellustig en onbekommerd leven te voeren, soo ver van het pad des Deugds hadden laaten afleiden, dat men in hun seden niet de minste overblyfselen daar af bespeuren konde. Zoo deze, te weeten myn Leidsman, dacht ik, noch eens in een staadt mocht zyn om gena te konnen verwerven, hoe gaarne zou hy een leven leiden, daar de vroomheyt, en de godtvrugtigheit de meeste ogenblikken van zouden hebben; en deese Schepsels verwaarlosen niet alleen alle gelegentheden van goed te doen; maar ze vlieden ze zelfs en scheppen vermaak in allerhande ongeregeldheden aan te rechten.'
Receptie
Het betreft een origineel Nederlands werk, dat talrijke herdrukken kende (tot het einde van de achttiende eeuw) en ook vertalingen in het Duits en Frans, wat wijst op een zekere populariteit [Van de Pol 1988: 139-140].
Profaan / religieus?
Profaan-moraliserend, met af en toe duidelijk stichtelijk-religieuze inslag.
Persoonlijke aantekeningen
In de meeste recente geschiedenis van de Nederlandse literatuur [Porteman/Smits-Veldt 2008: 808-809] krijgt ’t Amsterdamsch Hoerdom slechts heel even de aandacht. Meer moet dat ook niet zijn, want literair stelt de tekst niet zoveel voor, al is hij wel cultuurhistorisch interessant.
Geraadpleegde lectuur
[explicit 5 oktober 2022 – Eric De Bruyn]