Snyder 1980
Hieronymus Bosch: The Man and His Paintings (James Snyder) 1980
[Ferndale Editions, Londen, 1980, 133 blz.]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 13 (A63)]
Bosch was naar verluidt een goede katholiek en zeker geen lid van één of andere occulte sekte. Ten eerste bewijzen een aantal documenten dat hij wél lid was van de vrome Onze-Lieve-Vrouwebroederschap. Vervolgens kennen we een aantal verzamelaars en opdrachtgevers van Bosch’ werk, en dat waren vooral aristocratische katholieken. En ten slotte vertoont zijn oeuvre heel wat invloed van de mystici (vooral van Ruusbroec) en van de Moderne Devoten. Hoofdthema van de Moderne Devotie was het teruggetrokken, contemplatieve leven. De woestijnkluizenaars waren hun grote voorbeeld en precies deze kluizenaars en eremieten heeft Bosch vaak uitgebeeld.
Toen de Kerk in de zestiende eeuw een minder belangrijke rol begon te spelen als kunstpatrones, werd haar taak overgenomen door de intellectuele adel en de rijke burgerij, en deze klassen werden aangesproken door de nieuwe onderwerpen die Bosch in de religieuze beeldenwereld binnenbracht. In zijn schilderijen is Bosch heel duidelijk een moralist: hij schildert satires op de zondige mensheid waarbij hij blijk geeft van een overwegend pessimistische wereldvisie. Deze schilder moet geplaatst worden binnen de eigentijdse sociale en religieuze context en bovendien bezit hij een zekere esoterische kennis. Dat laatste wil echter niet zeggen dat Bosch een magiër, heksenmeester of alchemist wàs, wél dat hij van die dingen goed op de hoogte was, en dat is een belangrijke nuance. De familie van Bosch’ vrouw telde trouwens een aantal apothekers onder haar leden: van die kant kan Bosch dus heel wat te weten zijn gekomen over alchemie en aanverwante zaken. Dat laatste is overigens niet correct: uit de archieven weten we alleen dat de overgrootvader van Bosch’ vrouw apotheker was (zie Van Dijck 2001a: 45/158).
Snyder gaat ook uitvoerig in op de stijl van Bosch. De schilder zou eerder aansluiten bij de Noord-Nederlandse dan bij de Vlaamse school, hoewel hij toch niet echt bij een bepaalde school hoort: daarvoor is hij té uniek. Bosch vond naar verluidt ook een nieuwe schildertechniek uit die perfect paste bij zijn pessimistische visie op de verdorven wereld: de onsamenhangende, verwarring suggererende verspreiding van de figuren over zijn panelen, de vaak halfdoorschijnende pastelkleuren en de snelle, schetsmatige schilderwijze geven aan de figuren een spontaan en dynamisch karakter en aan het geheel een vloeiend uitzicht dat goed de visie van de schilder weerspiegelt op de roerige, bedrieglijke wereld, bevolkt met zondaars die blindelings allerlei dwaze dingen nastreven. Ook op het terrein van de landschapsschildering was Bosch een vernieuwer, met zijn veranderende tonaliteitsvlakken (de achtergrond blauwgrijs, de voorgrond in donkerder, lokale kleuren).
Een recente hypothese die door Snyder vermeld wordt, is dat Bosch linkshandig zou geweest zijn. Dit kan men naar verluidt afleiden uit de ondertekeningen die dikwijls nog zichtbaar zijn doorheen de verf van zijn algemeen als authentiek aanvaarde werken. Bosch had – zoals gezegd – een snelle en schetsmatige schildertechniek (Karel van Mander wees daar reeds op in zijn Schilder-Boeck) en zo heeft men ontdekt dat Bosch schaduwen aanbracht door middel van parallelle lijnen die gaan van boven links naar beneden rechts: de normale richting voor iemand die tekent met de linkerhand. Volgens Snyder is dit een belangrijke ontdekking: indien men nog een paar van zulke typische stijleigenaardigheden zou kunnen opsporen, dan zou men beschikken over een aantal betrouwbare normen om de authentieke tekeningen en schilderijen te onderscheiden van de niet-authentieke.
Snyder legt verder sterke nadruk op het pessimisme van Bosch. Vanwaar komt diens grote interesse voor het schilderen van de hel en het Laatste Oordeel? Snyder legt een link met de woelige tijd waarin Bosch leefde. Deze werd namelijk beheerst door de angst voor het einde van de wereld, een angst die reeds eerder in Europa was opgedoken, op het einde van de vijfde en de tiende eeuw onder de vorm van millenarianism (de vrees voor het jaar Duizend). Met het naderen van het jaartal 1500 begon diezelfde hysterische angst zich weer te verspreiden en Snyder ziet hierin zelfs de oorzaak van het hernieuwde succes van Bosch vandaag (anno 1980). We naderen immers het jaar 2000 en het millenarianism van de middeleeuwen doet nu in de vorm van doemdenken (Derde Wereldoorlog, nucleaire vernietiging van het leven op aarde) weer opgeld. En precies die apocalyptische angst heeft Bosch in beeld gebracht, als een soort vijftiende-eeuwse doemdenker avant la lettre.
Wat de Tuin der Lusten betreft, kunnen we volgens Snyder veel verklaren als we ons wenden tot de Bijbel en de commentaren daarop. Bovendien is de triptiek de traditionele vorm van het Laatste Oordeel-altaarstuk en moet het schilderij dus ook in dat licht bekeken worden. Het is duidelijk een waarschuwing tegen Luxuria, maar voor de interpretatie van het middenpaneel sluit Snyder zich aan bij Gombrich: dit middenpaneel beeldt de zondige mensheid af in de tijd van Noach, vlak vóór de Zondvloed, en het drieluik zou dus best wel eens Sicut erat in diebus Noe kunnen heten.
Snyder is een goed voorbeeld van de moderne, weldenkende Bosch-auteur. Hij houdt er dezelfde ideeën als de ‘gematigde’ meerderheid op na en zijn visie vormt een doorsnede van wat men in 1980 over de figuur en het werk van Bosch meende te weten. Zijn boek is in elk geval meer verantwoord dan de Franstalige versie ervan uit 1977 met dezelfde afbeeldingen, maar met een tekst van Claude Mettra, die door over het raadsel Bosch raadselachtig te schrijven het probleem alleen maar kwadrateert.
[explicit]