Unverfehrt 2003
Wein statt Wasser - Essen und Trinken bei Jheronimus Bosch (Gerd Unverfehrt) 2003
[Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 2003, 138 blz.]
Gerd Unverfehrt is binnen de Bosch-studie een bekende naam. In 1980 publiceerde deze Duitse kunsthistoricus (professor aan de Universiteit van Göttingen) zijn proefschrift dat een bijzonder grondige en degelijke analyse biedt van de vroegste Bosch-navolging, uit de eerste drie decennia van de zestiende eeuw (Hieronymus Bosch - Die Rezeption seiner Kunst im frühen 16. Jahrhundert). Naar aanleiding van het congres Jheronimus Bosch revealed? The painter and his world (‘s-Hertogenbosch, november 2001) gaf Unverfehrt een lezing rond het thema ‘eten en drinken’ in de werken van Bosch onder de titel Dinners for sinners. Zijn nieuwe boek Wein statt Wasser, dat bestaat uit een inleiding, zeven korte hoofdstukken, een nawoord en een bijlage, gaat gedeeltelijk terug op materiaal uit deze lezing, maar werd uitgebreid met een aantal andere gegevens en bevindingen, waarbij overigens regelmatig verwezen wordt naar andere lezingen van het congres en naar de onderzoeksresultaten die naar aanleiding van de Bosch-tentoonstellingen in Rotterdam en ’s-Hertogenbosch (2001) gepubliceerd werden.
In de Einleitung zet Unverfehrt zich af tegen de auteurs die Bosch wensen te zien als een ketter, alchemist of psychopathische druggebruiker en sluit hij zich aan bij Dirk Bax, R.H. Marijnissen, Paul Vandenbroeck, Jos Koldeweij en meest recent Eric De Bruyn die hebben aangetoond dat de wortels van Bosch’ oeuvre te vinden zijn in de laatmiddeleeuwse cultuur van de Nederlanden. Vervolgens kondigt hij zijn programma aan. Via een voetnoot [nr. 5, pp. 8/107] wijst hij erop dat tijdens het Bosch-congres van november 2001 drie sprekers een interpretatie hebben gegeven van de Tuin der Lusten en dat deze interpretaties elkaar onderling tegenspraken. Unverfehrt stelt daarom: Eine der vordringlichsten Aufgaben der Bosch-Forschung scheint mir neben technologischen Untersuchungen zur Klärung von Eigenhändigkeit und Chronologie darin zu bestehen, endlich die Grundlagen der Bilddeutung zu klären, nämlich die gemalten und gezeichneten Gegenstände und Aktionen zu identifizieren und zu benennen, statt eine inflationäre Entwicklung der in dünner Luft der Spekulation schwebenden Interpretationsmodelle voranzutreiben [pp. 7-8]. Voor wat Unverfehrt hier voorstelt, houden wij zelf al jaren een pleidooi.
Het tweede luik van Unverfehrts programma bestaat erin dat uit de archiefbronnen rond Bosch en de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap meer conclusies – vooral dan in verband met eten en drinken – kunnen getrokken worden dan tot nu toe gedaan werd. Die conclusies leiden naar verluidt tot een beter zicht op Bosch’ sociale status, maar den Exegeten bleibt es überlassen, ihre Denkmodelle den Resultaten einer sachorientierten Grundlagenforschung anzupassen [p. 8]. Daarnaast heeft Unverfehrt zijn bevindingen aangevuld met verdere observaties rond het thema ‘eten en drinken bij Jheronimus Bosch’.
In het korte eerste hoofdstukje Bosch und das Alltägliche bespreekt de auteur enkele eet- en drinkgereedschappen die meer dan eens in het Bosch-oeuvre voorkomen, zoals kruiken, messen en lepels. Bosch beeldde alledaagse voorwerpen naar vorm en kleur op een erg realistische wijze uit maar bereikt toch vervreemdende effecten door deze voorwerpen abnormaal groot te maken of door ze een ongewone functie te geven [p. 11]. Eenzelfde type kruik als Bosch op zijn Rotterdamse Christoffel-paneel schilderde, werd ook opgegraven in ’s-Hertogenbosch. Het gat in de zijkant zou kunnen verwijzen naar het gebruik van kruiken als ‘spreeuwpotten’. Unverfehrt heeft het verder over het grote mes met de hoofdletter M op het rechterluik van de Tuin der Lusten, een motief dat ook elders voorkomt. Uit messen die opgegraven werden in ’s-Hertogenbosch, blijkt dat die M het logo was van een Bossche messenmaker (’s-Hertogenbosch was internationaal bekend voor zijn messenproductie). En de pollepel aan de korf van de marskramer (Rotterdam) gaat terug op het middeleeuwse gebruik om zijn eetgerei met zich mee te dragen.
Het zal duidelijk zijn dat in dit hoofdstukje niets nieuws wordt verteld. Als geheel maakt het overigens een wat rommelige en oppervlakkige indruk. Wat die kruik en die spreeuwpotten betreft, verbaast de volgende passage (die teruggaat op ons artikel over de kruik op Bosch’ Christoffel in het tijdschrift Desipientia en dat door Unverfehrt zeer correct ook in voetnoot vermeld wordt): ‘In symbolischer Hinsicht ist “zerbrochener Krug” ein mittelniederländisches Synonym für “verlorene Unschuld” und auch “Hure”. Ist die Behausung ein Bordell? Was hätte das mit Christophorus zu tun? Oder handelt es sich um die “Baumklause” des Heiligen, die vom Teufel besetzt ist, um den frommen Riesen Christophorus zu quälen? Eine befriedigende Erklärung dieses Motivs ist bisher nicht gelungen’ [12-13]. Nochans hebben wij in het genoemde artikel in navolging van Bax met de nodige argumenten aangetoond dat de boomhut van Christoffel inderdaad door de duivel gediaboliseerd is en veranderd in een allegorisch naar prostitutie verwijzende plek, wat een referentie inhoudt aan de legende van Christoffel waarin verteld wordt hoe de in een gevangenis zittende heilige door twee hoertjes (zonder succes overigens) tot onkuisheid verleid wordt..
Het tweede hoofdstukje heet Erdbeeren - Zur Geschichte eines Irrtums en gaat over een vrucht die voorkomt op het middenpaneel van de Tuin der Lusten: de vrucht van de arbutus unedo, in het Duits Erdbeerbaum en in het Spaans madroño genaamd. In een tekst uit 1605 vermeldde de Spaanse auteur José de Siguença deze vrucht reeds in zijn beschrijving van de Tuin. Unverfehrt bouwt hier verder op de lezing van H.Th. Colenbrander tijdens het Bosch-congres van november 2001. Het woord madroño uit de tekst van Siguença werd in het verleden vaak foutief als ‘aardbei’ vertaald. In werkelijkheid gaat het hier echter niet om de Spaanse variant van onze aardbeien, maar om een in het Middellandse Zee-gebied groeiende, tot twaalf meter hoog wordende boom, de arbutus unedo. De paarsgewijs groeiende vruchten van deze boom lijken op een kersenpaar, maar de stengel heeft geen omgekeerde V-vorm, wel een omgekeerde Y-vorm. Eén van de naakte vrouwen onderaan het middenpaneel van de Tuin draagt inderdaad zo’n vruchtenpaar op het hoofd (vergelijk Unverfehrts afbeeldingen 7 en 8). Plinius en Dioskurides (wier teksten Bosch via eigentijdse drukken kàn gekend hebben) beschrijven deze vruchten als bitter en slecht verteerbaar.
Siguença beschreef de madroño als een vrucht met een aantrekkelijke uiterlijke vorm die echter op bedrieglijke wijze een onaangename en schadelijke inhoud verhult. Zeer correct is dan ook het volgende: ‘Diese Feststellung möchte wohl auch auf die Mitteltafel des Gartens der Lüste zutreffen, deren Schönheit die Folgen flüchtiger Wollust verbirgt. Sie werden erst auf dem Höllenflugel offenbart’ [p. 24]. Unverfehrt signaleert dat tegenwoordig de madroño ook in Brabant groeit. Van twee botanici van de universiteit van Göttingen heeft hij bovendien de informatie dat op het middenpaneel van de Tuin de zaaddoos van een uit Zuid-Amerika afkomstige plant, de Martyniaceae (Gemshorn, Devils-claw), wordt uitgebeeld (vergelijk de afbeeldingen 9 en 10). Deze plant werd in Europa pas bekend na Columbus’ ontdekking van Amerika, en dit zou dan aantonen dat Vermets poging om de Tuin reeds rond 1480 te dateren afgewezen moet worden [p. 25]. In tegenstelling tot het vorige hoofdstuk is dit tweede hoofdstukje bijzonder belangwekkend, waarbij nochtans dient opgemerkt dat dit toch vooral de verdienste van Colenbrander is, althans waar het de informatie over de madroño betreft.
In het derde hoofdstuk, Die Hochzeit zu Kana. Nahrungsmittel und Tafelsitten, concentreert Unverfehrt zich op het Rotterdamse Bruiloft te Kana-paneel, waarvan de dendrochronologie ondertussen (zie Rotterdam 2001) heeft aangetoond dat het na Bosch’ dood werd geschilderd (misschien door diens leerling Gielis Panhedel). Misschien gaat dit paneel echter terug op een verloren gegaan prototype van Bosch. De meeste interpretaties ontdekken op dit paneel een hermetische, of in ieder geval toch bevreemdende symboliek. De vuurspuwende zwaan die opgediend wordt, gaat echter terug op een reëel laatmiddeleeuws feestgebruik, waarbij men met kamfer doordrenkte wol in de keel van een gebraden zwaan in brand stak om zo de zwaan vuurspuwend op te dienen [p. 33, vergelijk ook pp. 35 en 101 e.v.]. Iets gelijkaardigs gebeurde met varkenskoppen. Deze details hoeven op het Rotterdamse paneel dus geen demonische betekenis te hebben. Bovendien was de combinatie zwaan-varken in de laatmiddeleeuwse menu’s niet ongewoon.
Op het Rotterdamse paneel draagt de zwaan verder een halve maan: volgens Unverfehrt kunnen zwaan en halve maan geduid worden als symbolen die verwijzen naar de Mariaverering van de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap [p. 41]. Het buffet met het merkwaardige vaatwerk kwam in burgerinterieurs wel meer voor in de vorm van een pronkmeubel met de oude naam tritsoor (dressoir) [p. 42]. De muzikanten linksboven bespelen een doedelzak en een blaaspijp (Platerspiel), twee instrumenten die in de late middeleeuwen zowel in een volkse als in een adellijke omgeving konden aangewend worden [p. 45]. De twee wezentjes waarbij het ene een pijl schiet naar het achterste van het andere, moeten gezien worden als een grapje dat ook vaak als motief voorkwam in de marges van religieuze en profane handschriften [p. 47]. Gerlach heeft reeds aangetoond dat de beide mannen links en rechts van Jezus de eigentijdse kleding van priesters dragen [p. 48] en het kind dat een beker heft op de voorgrond, interpreteert Unverfehrt als een dwerg die de rol van de in Johannes 2: 9 e.v. vermelde ceremoniemeester vervult [p. 49]. In navolging van anderen wijst Unverfehrt nog op de gelijkenis tussen de bruidegom en Johannes op Bosch’ Johannes op Patmos-paneel. Volgens een middeleeuwse traditie was de bruidegom te Kana de H. Johannes en wellicht inspireerde Gielis Panhedel zich op Bosch’ paneel, dat volgens recent onderzoek (Rotterdam 2001) de rechtervleugel zou gevormd hebben van het retabel van de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap, waarvan Panhedel in de zestiende eeuw de onderste vleugels beschilderde … [p. 51].
Unverfehrt tracht in dit hoofdstuk dus aan te tonen dat de symboliek op het Rotterdamse Bruiloft te Kana-paneel geen demonische of ketterse elementen bevat. Hij noteert daarbij enkele pertinente dingen (vooral in verband met de vuurspuwende zwaan en varkenskop), maar slaagt er toch niet in tot een overtuigende totaalinterpretatie te komen. Unverfehrt besteedt overigens nogal veel aandacht aan een paneel dat sinds Rotterdam 2001 afgevoerd werd uit de lijst van authentieke Bosch-werken, maar goed.
In het vierde hoofdstuk, Mit Jheronimus zu Tisch - Urkunden zu Bosch Ernährung, gaat Unverfehrt in de bewaarde, naar maaltijden en feesten verwijzende archiefstukken na wat Bosch bij die gelegenheden gegeten en gedronken heeft. In de menu’s werden behalve zwanen ook specerijen als peper en saffraan, en vruchten als vijgen, rozijnen en druiven verwerkt: dat waren luxeartikelen en naar verluidt past dit niet bij de uit Bosch’ werken af te leiden idee dat hij een asceet zou geweest zijn die alle wereldlijke genoegens afwees [p. 63]. Manifest een minder interessant hoofdstukje, dat zich zelfs op de rand van het ‘sollen met Jeroen Bosch’ bevindt.
Het bijzonder korte vijfde hoofdstukje heet Brei und Brot. Unverfehrt heeft het hier over ‘moederkorenvergiftiging’ die veroorzaakt wordt door een schimmel in roggebrood en waarvan de symptomen soms uitgebeeld worden op Verzoekingen van de H. Antonius (de Antonieten-orde verzorgde in de Middeleeuwen patiënten met moederkorenvergiftiging), en over het vangen van kleine dagvogels met behulp van een uil als lokvogel. Een matig interessant hoofdstukje, dat niets nieuws te vertellen heeft.
Essen und Trinken gemalt, het zesde hoofdstuk, bespreekt een aantal fragmenten van Bosch-werken waarin gegeten en gedronken wordt. Unverfehrt concludeert dat eten en drinken bij Bosch altijd iets te maken heeft met zondigheid die leidt naar dood en verdoemenis. Bij Bruegel (zie diens Zeven Hoofdzonden-prentenserie, vooral de Gula-prent) is iets gelijkaardigs aan de hand. De onderschriften bij deze prenten, die volgens Unverfehrt wel eens van de ook voor Hiëronymus Cock werkende D.V. Coornhert afkomstig zouden kunnen zijn, laten echter een ander geluid horen, hoewel er telkens tot matigheid aangespoord wordt. Bij Bosch en Bruegel is de onmatigheid echter een zondig ingaan tegen Gods gebod, bij Coornhert is het eerder een onverstandig ingaan tegen de regels van de natuur. Ook weer niet bepaald grensverleggende bladzijden.
In Anmerkungen zu Boschs sozialer Stellung heeft Unverfehrt het over Bosch’ sociale positie. De helft van de gezworen broeders van de Onze-Lieve-Vrouwe-broederschap bestond uit priesters. De andere helft waren toonaangevende vaklui en rijke kooplui, grondbezitters, hovelingen en edellieden: in dat milieu bewoog Bosch zich dus [p. 86]. Naar aanleiding van de Rotterdamse tentoonstelling (2001) is de ‘familieatelier’-hypothese opgedoken: Bosch zou in zijn atelier samengewerkt hebben met familieleden en dit atelier zou gevestigd geweest zijn in het huis van Bosch’ vader aan de Bossche markt (het huidige huisnummer 29). Dat familieatelier werd in Rotterdam regelmatig opgevoerd als deus ex machina, telkens wanneer het erop aankwam twijfelachtige werken toch aan Bosch toe te schrijven. Bosch’ eigen huis aan de Markt, dat hij verkreeg via zijn niet onbemiddelde vrouw, was nochtans groot genoeg om plaats te verschaffen aan een eigen atelier [p. 90].
Bosch behoorde tot de rijkste laag van de Bossche bevolking. Deze financiële onafhankelijkheidspositie verklaart gedeeltelijk waarom Bosch in zijn werk zulke originele paden kon bewandelen: hij schilderde wat en hoe hij zelf wilde [pp. 92-93]. Unverfehrt stelt dan de vraag of Bosch geen hypocriet was: zijn sociale positie en de rijkelijke maaltijden van de broederschap waartoe hij behoorde, zijn die niet in tegenspraak met zijn tegen weelde en overvloed gerichte boodschap van matigheid? Hat er zwar Wasser gepredigt, aber Wein getrunken? Het antwoord van Unverfehrt is ontkennend, maar dit wordt nogal mistig verantwoord: enerzijds richtte Bosch’ kritiek zich vooral tegen de lagere klassen én tegen de hoge adel, en anderzijds paste hij zich aan aan het milieu van de hogere burgerij, waarvan het prestige onder meer steunde op het aanrichten van luxueuze maaltijden.
In een kort nawoord (Rückkehr ins Mittelalter) wordt nog even gesignaleerd dat tegenwoordig nog steeds zwanenvlees gegeten wordt in Duitsland (ofschoon het niet zo smakelijk is en alleen jonge zwanen te verteren zijn) en dat er nog steeds (maar weliswaar zelden) gevallen van moederkorenvergiftiging voorkomen. En in ’s-Hertogenbosch bestaat de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap nog steeds. In een bijlage worden ten slotte een aantal middeleeuwse recepten geciteerd voor de bereiding van zwanen en varkenskoppen.
Al bij al hebben we hier dus te maken met een nogal rommelig gestructureerd boekje dat eigenlijk vooral bestaat uit wat oppervlakkig en beschaafd gebabbel rond een aantal aspecten van Bosch’ leven en werk. Het onthouden waard zijn enkel de mededelingen rond de madroño en de Martyniaceae-zaaddoos op het middenpaneel van de Tuin der Lusten, en verder de recepten in verband met het doen vuurspuwen van gebraden zwanen en varkenskoppen. Hoewel deze uitgave getuigt van een degelijke kijk op Bosch (Unverfehrt houdt zich verre van wazige, alternatieve Bosch-benaderingen en is goed op de hoogte van de recente Bosch-literatuur), brengt het ons in de praktijk toch bijzonder weinig vooruit. Men kan het betreuren dat Unverfehrt zich niet meer beziggehouden heeft met de Bosch-navolging (een terrein waarop hij uitermate beslagen was, zie zijn proefschrift) in plaats van met een mengelmoes van wetenswaardigheidjes en veronderstellingen, zoals in dit boek.
Professor Gerd Unverfehrt overleed in 2010.
[explicit 11 april 2003]