Van Den Bossche 1944
Jeroen Bosch (Louis Van Den Bossche) 1944
[Pro Arte, Diest, 1944, 48 blz.]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 2 (A8)]
Deze auteur blinkt niet steeds uit door een heldere en beknopte uitdrukking van de gedachte. Duidelijk is wel dat hij Bosch beschouwt als een satiricus en moralist die echter tevens een afzijdig geplaatst waarnemer is. Bosch ging naar verluidt erg rationeel te werk, hij schilderde een visie.
Van den Bossche geeft een chronologische indeling van het Bosch-oeuvre, gebaseerd op stijlvergelijking, maar merkt zelf op dat het bij een hypothese moet blijven. Hij gaat bovendien nader in op enkele compositiemethodes van Bosch.
In zijn vroege periode bezat Bosch’ visie nog geen metafysisch doorzicht. Bosch herleidt alles tot de dwaasheid van de mens. Vanaf de Hooiwagen komt echter de hoofdgedachte van zijn wereldopvatting tot uiting: door de macht van de duivel is het Kwaad over de hele wereld verspreid. Voor Bosch is de duivel een realiteit, maar geen materiële: de duivel is een geest. Om deze geest nu te schilderen, zal Bosch in de natuur geobserveerde details getrouw uitbeelden en deze samenbrengen, om zo de meest fantastische voorwerpen en wezens op te bouwen. Wat hij hierdoor bereikte, was het scheppen van een atmosfeer van een andere wereld: de realiteit die Bosch schildert, is de schepping van de Boze. De hybriede wezens en vormen verwijzen naar een duivelse dreiging die de ons vertrouwde wereld doordrenkt en vervormt. In zijn laatste periode (die van tot aan het middel uitgebeelde figuren) zal Bosch de satanische drijfkrachten samenballen in enkelingen: de driften worden nu afgezonderd en tot hun uiterste doorgedreven.
Ondanks het feit dat de schilder op een nogal pessimistische wijze veel nadruk legt op de actie van het Kwade, moeten de duivelse machten bij hem toch steeds zwichten voor de waardigheid van Christus en de heiligen. Deze laatsten zijn haast allen heremieten, dus in hen zal Bosch wel iets van zichzelf herkend hebben. Hij die de domheid en de dwaasheid van het menselijk bedrijf doorzien had, zal ook wel de wereld de rug hebben willen toekeren om te vluchten naar rustige landschappen waar geen mensen leven …
Verscheidene malen wijst Van Den Bossche op de verbanden die tussen Bosch en de toneelwereld van zijn tijd kunnen worden gelegd (vooral wat de opbouw van zijn panelen betreft). Verdere invloeden moet Bosch ondergaan hebben van de illustratiekunst, van spreekwoorden en gezegden, van fantastische legenden en van de observatie van verminkten, kreupelen en bedelaars in zijn omgeving.
[explicit]