BOON
1 Boon = iets van weinig waarde
Vanden levene Ons Heren I ed. 1968 (XIIIA?)
- 86 (verzen 2509-2510). Een berijmd Jezusleven. De Joden tot Pilatus over Jezus: Al seit hi ons sine tale scone / wy prisenne men dan een bone.
Boec van Gods wraken ed. 1869 (1346-51)
- 335 (Boek I, hoofdstuk 16, vers 1417). Leerdicht. Om min dan om een bone.
Gruuthuse-handschrift I ed. 2015 (circa 1400)
- 773 (III.10, verzen 44-45). Stichtelijk gedicht. Over de zondige mensheid die niet geeft om Christus: Men achtes varinc (nauwelijks) een bone, / dat hi ant cruce stoet.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 182 (vers 67). Lofdicht op Maria: tlouen van my en es nouwe een boone.
- 376 (verzen 153-154). Dialoog tussen Orloghe en Paeys. Orloghe scheldt Paeys uit: Een wanckel gheest, een eerden pot, / brooscher dan den steel der boone.
Indestege ed. 1951 (XVd)
- 49 (nr. 13, vers 6). Gedicht. Hoe sterk, jong, edel, wijs je ook bent, si [de Dood] en achtes nyet een bone.
Triumphe ende ’t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514)
- 250 (vers 21). Gedrukte kledingallegorie. Selcken liefde en is niet weert twee boonen.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 99 (nr. 52, vers 8). Amoureus rederijkersrefrein. Soe en soudict al achten niet wert een bone.
- 115 (nr. 60, vers 9). Zot rederijkersrefrein over dronkaards: Alsoude hi ghelapt gaen ghelyc eender bonen. Onduidelijke betekenis.
- 211 (nr. 106, verzen 5-6). Zot rederijkersrefrein over dwergen: Men acht ons niet groot ghenoech voor een bone / mer cleyn critse boonken die qualick smaken.
Bijns ed. 1875 (1528)
- 15 (Boek I, nr. 4, strofe e, verzen 13-14). Vroed rederijkersrefrein. Over de lutheranen: Al scijnt haer leere claer als den robijn blincken, / diet wel aensage, tslacht der gegaetter boonen.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 146 (nr. 79, verzen 62-63). Amoureus rederijkersrefrein. Al mochtic hebben die heel werelt int ronde / met een ander, ic en achtes niet een boon.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 12 (nr. 3, strofe e, vers 11). Vroed rederijkersrefrein. Al deertsche eere en es niet weert twee boonen.
- 183 (nr. 49, strofe a, verzen 9-10). Vroed rederijkersrefrein. Elck sie toe, dat hem dit leven niet en hoone; / Tes broosch, ijdel als een ghegaette boone [boon met gaten].
- 225 (nr. 59, strofe h, verzen 7-8). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot minnaar die iets probeert goed te maken: Al maeckt ghij nu u plaestere schoone, / en achts niet een boone.
Maria gheleken byden throon van Salomon ed. 1920 (1529)
- 300 (verzen 39-41). Rederijkersspel. Scriftuerlicke Beweysynghe zegt: Jn sweerels bevanc soet / en es sake zo costelic zo scoone verryct / dat Maria jn weerden een boone ghelyct.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 232 (nr. 198, strofe 6, vers 2). Zot liedje. Het en scaedt mi niet een boone.
Seer schoone spreeckwoorden ed. 1959 (1549)
- 3 (regel 8). Spreekwoordenverzameling. Hy en is niet een oelizaet weert (niet een boone / rotte pere etc.
- 4 (regel 5). Ick en achte hem niet meer dan een boone (niet een mijte).
Absurda ed. 1960 (XVIb)
- 169 (vers 79). Komische dialoog in verzen. Al en achtent de vrienden niet een boone.
Borchgravinne van Vergi ed. 1988 (1558-60)
- 280 (vers 975). Amoureus refrein. Ick en achtes niet een boone.
Meestal verjaecht Neering ed. 1941 (circa 1564)
- 79 (vers 96). Rederijkersspel. Al uw neerstigheid waar’ niet waard twee bonen.
Groote Hel ed. 1996 (1564-65?)
- 21r (vers 176). Rederijkersspel. De secretaris van de Hel over advocaten: en sorgt niet seggen sij voor u proces een boon.
- 21v (vers 227). De secretaris van de Hel over korenhandelaars: men souden hem niet loonen eenen boon.
Bosken ed. 1979 (1571)
- 134 (Psalm II, verzen 15-16). Vertaling van psalm 2: Godt die heur doen veel min acht dan een boone / bespotse toch want hyse niet en acht.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 33 (nr. 9, strofe 1, vers 14). Vroed rederijkersrefrein. Over de ‘nijders’: maer op hen bedryven acht niet twee boonen.
De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)
- 103 (nr. 66, strofe 5, vers 11). Vroed rederijkersrefrein. Siet toe, acht deertsche eere niet twee boonen.
De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)
- 110 (nr. 114, strofe 2, vers 5). Vroed rederijkersrefrein. Zij die op de wereld vertrouwen en niet op God: weert synde een boone.
Menich Mensch en Onversadelijcke Begeerte ed. 1998 (1597)
- 35r (verzen 523-524). Rederijkersspel. Het sinneke Onversadelijcke Begeerte tot de ‘helper’ Reden: Gaet bidt eens aen dander deuer daer geeftmen tewee broon / Ick en gever niet een boon om u soo hooren sprecken.
Sommich Mensch en het Huijs van Neering ed. 1993 (XVIB)
- 3r (vers 198). Rederijkersspel. Veel mensch acht den armen nau twie bonen.
- 3r (vers 241). Al worden sij geacht so weijnich als een boen.
Troost der Sondaren ed. 1993 (XVIB)
- 144v (vers 158). Rederijkersspel. Den sterffelijcke mensche niet weert een bone.
- 145r (vers 242). Wiens raet oft daet is niet waert een boon.
- 146v (vers 366). Ken gaeff neve voor sijn leve geen twee bonen.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)
- 196 (strofe 4). Amoureus liedje. Teleurgestelde minnaar tot meisje: Ick acht u niet een boone.
2 Bonen // zotheid, dwaasheid
Vergelijk over het verband tussen (bloeiende) bonen en dwaasheid ook Dirk Coigneau, Refreinen in het zotte bij de rederijkers, Gent, 1982, p. 432 (‘Dat de sterke geur van bloeiende bonen een bedwelmende en eventueel verdwazende uitwerking had, was reeds een oude gedachte’).
Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)
- 73 (nr. XXXIV, verzen 30-32). Het gedicht ‘Vanden goeden vrouwen’: Men soude een sot mit bonen azen, / hi en can gheen wiltbraet wel hantieren: / hoe soud hi dan mit vrouwen vertieren?
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 165 (nr. 85, verzen 40-42). Zot rederijkersrefrein over de kei als symbool van dwaasheid: Sonderlinghe als die boonen bloijen / en die wittinghen syn in hoer fluere / den keijen dan grote crachten toe vloyen.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 61-63 (nr. 54). Zot liedje ‘Vanden boonkens’. Bonen in verband gebracht met allerlei soorten zotheid en losbandigheid. Met telkens weerkerend refrein: Als die boonen bloeyen, / ghi coemt hem [hen, namelijk de bonen] veel te by.
Seer schoone spreeckwoorden ed. 1959 (1549)
- 57 (regel 2). Spreekwoordenverzameling. Als de bonen bloeyen, soe en sint die gecken niet wijs.
’s-Hertogenbosch: factie in Antwerpen 1561 ed. 1962 (1561)
- 8 (verzen 143-145). Rederijkersklucht. Al eest dat / der boonen snof [geur], dien ghy spreeckt lof, / U noyt en heeft gheloghen.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 121 (fol. 220r, vers 31). Zot rederijkersrefrein over soorten zotten: Zotte bloesem verbeyders van boonen met gaeten.
Bonte Kapkens ed. 1977 (1600)
- 19 (zonder versnummering). Rederijkersspel (tafelspel). Een opsomming van personen die de zotskap waardig zijn: Ondert volc dat hem soo raescoppigh openbaert / dat mense bewaert ende bint als de bonen bloeyen.
3 Boon // erotiek
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 38 (nr. 16, verzen 52-53). Zot rederijkersrefrein op de stok ‘elc heeft een vreemt geestken dat hem quelt’ (over allerhande dwaas gedrag): Som geestken wil oec die boenen lesen [bonen plukken] / om dat haer vroukens syn milde en vry.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 238 (nr. 131, verzen 50-52). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Wat trouter ooc menich brugom manneken soon / die meent dat zijn bruyt maecht is, si is een boon. / Tsijn al maechden tot dat den bruyck op gaet. Wordt hier met ‘boon’ de peulvrucht bedoeld die erwten bevat? Zoals deze ‘boon’ dan erwten bevat, zo bevat ook de buik van een zwangere bruid een vrucht.
[explicit 7 mei 2024 – Eric De Bruyn]