Vandenbroeck 1982
“Problèmes concernant l’oeuvre de Jheronimus Bosch: Le dessin sous-jacent en relation avec l’authenticité et la chronologie” (Paul Vandenbroeck) 1982
[in: Roger Van Schoute en Dominique Hollanders-Favart (red.), Le dessin sous-jacent dans la peinture – Colloque IV – 29-30-31 octobre 1981 – Le problème de l’auteur de l’oeuvre de peinture – Contribution de l’étude du dessin sous-jacent à la question des attributions. Université Catholique de Louvain – Institut Supérieur d’Archéologie et d’Histore de l’Art – Document de travail n° 13, Collège Érasme – Place Blaise Pascal, Louvain-la-Neuve, 1982, pp. 107-120]
Te oordelen naar de pentimenti die in de Tuin der Lusten-triptiek te onderscheiden zijn, volgde Bosch bij het schilderen van dit werk geen vastomlijnd programma maar ging hij vrij los te werk. Vandenbroeck stelt verder een opvallende overeenkomst vast tussen de Tuin der Lusten, de Hooiwagen (Prado) en het Laatste Oordeel (Brugge). Deze laatste twee triptieken beschouwt hij als Bosch-originelen, het Brugse Laatste Oordeel noemt hij bovendien een sleutelwerk voor de Bosch-iconografie.
Vandenbroeck verwerpt de indeling van het Bosch-oeuvre in drie stijlperioden. Aangezien bij Bosch vaak verschillende soorten ondertekening binnen één werk voorkomen, kan de stijl van het Bosch-oeuvre niet dienen als basis voor een chronologie. Vandenbroeck is zelfs van oordeel dat het probleem van de evolutie binnen het Bosch-oeuvre onoplosbaar is.
[explicit]