HART
1 Doorstoken hart = symbool van liefdesverdriet
Michael Camille, Middeleeuwse minnekunst – Onderwerpen en voorwerpen van begeerte, 2000, p. 116-117 (afb. 104). Meester Caspar van Regensburg, Vrouw Minne’s macht over mannenharten, 1479, ingekleurde houtsnede, Berlijn, Kupferstichkabinett. Vrouw Minne martelt 18 mannenharten: zij scheurt ze uiteen, perst ze samen, zaagt ze doormidden, stopt ze in duimschroeven, doorspiest ze met een lans of pijl, doorsteekt ze met een dolk/zwaard, enzovoort. Met verklarende Duitse bijschriften.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 88 (nr. 46, verzen 35-38). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van een bedrogen minnaar, op de stok ‘Nochtans blyfic haer ghestadich alteenen’: Therte is soe doersteken in venus gloit / dat my dunckt men soudse niet connen verreenen / Mer lacen al ben ic haer valsheyt vroit / nochtans blyfic haer gestadich alteenen.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 23 (nr. 8, verzen 32-33). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Half ben ic besweken, thert dunct mi breken, / si hevet duersteken met Venus treken.
- 34 (nr. 13, verzen 11-12). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Als de ‘ik’ zijn lief zou kunnen ‘gebruycken’: so sou tdruckich herte wat sijn te vreden / dat metten sweerde des lidens is doorreden.
2 Doorstoken hart // knagend geweten (stichtelijk)
Vier Uuterste II ed. 1965 (1580-82)
- 287 (strofe 574, verzen 7450-7452 / 7460-7463). Strofisch rederijkersgedicht van Jan Baptist Houwaert. De stervende dichter heeft een visioen van de Hel: Onder ander tormenten vreet en vervaerlijck / soo werden sy ghetormenteert seer swaerlijck / van het knaghen haerder eygher conscientie / (…) Sy en laet de verdoemde in t’wit noch in t’swerte / sy can thien duysent mael t’sdaeghs therte doorkerven. / De worm der conscientien en sal niet sterven.
3 Hart // Nijd (Invidia)
In het Antwerps dialect wordt een nijdigaard nog steeds een’hartvreter’ genoemd. Zie ook de vrouwelijke allegorische figuur die de Nijd uitbeeldt in: Pieter van der Heyden (naar Pieter Bruegel de Oude), Invidia, gravure (Hiëronymus Cock, Antwerpen, 1557). Deze figuur zit een hart op te eten.
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 184 (Winterstuc, hoofdstuk 26, regels 109-113). Theologisch compendium. Dit is die duvel des nydes ende haets, daer Paulus of seit: Onder iu so is die knagher gecomen, (Glosa:) die duvel des nijts, ende siet daer toe, dat ghi van malcander niet op-ghegheten en wert. Dese heeft zijn burch gheset in des menschen herte.
Des Coninx Summe ed. 1907 (1408)
- 249 (paragraaf 53). Stichtelijk prozatraktaat. Over de deugdzame, vrome mens: Dese benijt die nydighe mensche alre meest, ia hi etet sijns selves herte van ongenoechten ende van nidicheden, om dat men so veel goets van den luden seghet.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 104 (fol. 375r, verzen 11-12). Rederijkerslyriek. Over ‘nydicheyt’: Doende huer zelven meest smerte / willende wel eten een anders herte.
Eenvoudige Mensch en Schijn van Deuchden ed. 1996 (vóór 1598)
- 103v (verzen 864-866). Rederijkersspel. Beschrijving van de Nijd: Nijdichijt met / een hart in haer hant In dander / hant een swaert.
[explicit 27 december 2024 – Eric De Bruyn]