Hammacher 1936
JEROEN BOSCH
(A.M. Hammacher) 1936
[De Vrije Bladen – Onafhankelijk Maandschrift voor Kunst en Letteren, Schrift 9, jg. 13 (1936), 31 blz.]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 43 (D11)]
Een korte, vrij oppervlakkige tekst, die in geen enkel opzicht grensverleggend kan genoemd worden. ‘Hij [Bosch] heeft geen dwanghandelingen volvoerd, zooals de huidige surrealisten en psycho-analysten soms beweren, geen onbewust zich laten gaan in de verbeelding van boosheid en zonde. Hij was geen slaapwandelaar in de kunst, geen somnambulistische vervoering heeft hem geleid. Hij kende de berekening en het overleg’ [pp. 10-11]. De geestelijke voorvaders van Bosch zijn de Romaanse beeldhouwers van de 12de eeuw en verder ook de miniaturisten [p. 13]. ‘Want hij is toch nauwelijks een moralist te noemen, tenzij men bepaalde nauwkeurige omschrijvers van het bederf, de ware moralisten wil noemen. Jeroen Bosch is het type van den critischen genieter, die oogen te kort komt om overal de zonde te betrappen, maar aan zijn hartstochtelijke aandacht paart een scherp verstand, dat hem weerhoudt den hypocriet te spelen, den valschen boeteprediker’ [p. 14].
Bosch las zeer waarschijnlijk het in 1484 in Den Bosch uitgegeven boek Tondalus’ Visioen [p. 14, noot 1]. ‘Zijn zedelijk oordeel is niet in sterke mate een zedelijke veroordeling. Hij toont te veel heimelijke lust en te veel aan den rand gelegen ontgoocheling. (…) Maar hij danst op de scherven en herinnert zich alleen op het derde plan, in de verte, of verborgen in een hoekje, de Christusleer. Hij herkent de vijanden van het geloof niet met een warm hart. Hij hoont, spot en amuseert zich en is geneigd de kleinste plaats in te ruimen voor de zachte krachten’ [p. 15]. ‘Wie het gewriemel kent van de marginalia der miniaturen kan Jeroen’s werk zien als het in de schilderkunst overgaan van de gekleurde teekenkunst der boekverluchters’ [pp. 19-20].
In 1493/94 ontwierp Bosch ramen voor de kapel van de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap in de Sint-Jan. ‘Als Jeroen glazenier is geweest, is het mogelijk, dat een voorkeur voor vertikale composities en een zeker gemak om figuren in een cirkel te componeren, uit zijn praktijk als glazenier wordt verklaard’ [p. 21]. ‘Alleen de moderne dieptepsychologie kan wellicht technisch deze symbolische vertroebeling, deze ontmoeting van de overgeleverde en de persoonlijke symboliek van het onderbewuste, nog eenigszins ontwarren. Deze ontmoeting van tweeërlei symbolische gegevens geeft echter onherroepelijk een dubbelzinnig karakter aan Jeroen’ [p. 29]. Enkele Bosch-werken worden kort besproken, maar de Tuin der Lusten is daar merkwaardig genoeg niet bij.
[explicit 24 maart 2000 – Eric De Bruyn]