SPEELLIEDEN
1 Het negatieve, zondige imago van speellieden
Over speellieden en goochelaars, zie ook: Fernand Vanhemelryck, Marginalen in de geschiedenis – Over beulen, joden, hoeren, zigeuners en andere zondebokken, Leuven, 2004, pp. 58-63.
Dietsche doctrinale ed. 1998 (1345)
- Boek I (verzen 720-723). Didactische rijmtekst. In verband met aalmoezen: Sulke lereren ons verbieden / te ghevene den quaden lieden / alse speellieden ende hyrauden / riesen [dwazen] wiven ende ribauden.
Boec van Gods Wraken ed. 1869 (1346-51)
- 322-323 (boek I, hoofdstuk 13, verzen 1038-1042). Stichtelijk leerdicht. Over zware zonden: Ic sach ghescreven teere stonden / dat perde, vogle ende honden / ende wiven verteren tgoet / daer Cristus om storte sijn bloet / ende speelliede daertoe mede.
Wech van salicheit ed. 2009 (circa 1400)
- 180 (regels 1316-1320). Catechetisch traktaat. Over de manieren waarop de rijke zijn bezittingen verliest: Alse hijt gheeft speellieden of ghokelers of hyrauden, also die heeren heden sdages vele doen of anderen sulken lieden, daer hise mede voedt in haer ydelhede ende in hare zonden, dan verliest die overtollige recht sijn goet als of hijt worpe in een vul [vuil] vat.
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 235 (Winterstuc, hoofdstuk 32, regels 763-771). Theologisch compendium. Over zij die zondigen tegen het tweede ‘clausel’ van het 9de gebod (geen goed onnuttig verkwisten): Die derde, die hier an sondigen, sijn die gheen, die haer guet verdobbelen of verspelen ende onnuttelick uutgheven of die speellude, netteboven [potsenmakers], tusschers [entertainers] cleder, paerde of guet ghift of mit iaghen ende queesten ende mit ander wildicheit overbrengen. Of die in wijn baden of op laken dansen of mit vogelen of mit weyde-spil cost doen. Dat is alder armen guet, datmen aldus onnutlic verteert, ende als sinte Iheronimus seit: Als over roevers so sel God over dese wreken.
Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)
- 544-546 (Somerstuc, hoofdstuk 44, regels 271-294). Theologisch compendium. Een exempel. De oude abt en woestijnvader Pafnucius (Pafnutius) dacht dat hij het leven van een engel had geleid in de woestijn. Een engel brengt hem in een stad echter in contact met een speelman die sijn broet met pipen plach te verdienen. Die speelman vertelt dat hij het leven van een moordenaar en een rover heeft geleid, maar wel ooit twee goede daden heeft gedaan. Pafnucius beseft dat hij zelf nooit één goede daad heeft gedaan en erkent in de speelman zijn meerdere. Hij overtuigt de speelman om zijn instrumenten weg te werpen en hem te volgen naar de woestijn.
Spiegel der Sonden ed. 1901 (1434-36)
- 145 (deel III: Gierichede, regels 14-21). Stichtelijk prozatraktaat. Over het verkwisten van goederen: Oec geven si geern spoelluden die om gaen spoelen in tavernen, off kokelen of valsche rime visieren Hier aff seet Salomon: ‘Alstu waeldaden wilste plegen, soe salstu merken wien du se doeste’. Jeronimus seet: ‘Den spoelluden yet te geven off den duvel yet te offeren dat is voer gade even gelijc’.
Geraardsbergse handschrift ed. 1994 (1460-70)
- 87 (nr. 67, regels 81-84). Verzamelhandschrift. Uit een brief van Sint-Bernardus aan een ridder: Wildi ghenouchte hebben met pipers ende jongheleurs so dissimuleert u ende al horende so peinst om ander dinc de jongleur quaet segghende draeght den moet ende begheerte van manslachte.
Tondalus’ Visioen ed. 1917 (1460-80)
- 11 (handschrift G, regels 3-5). Visioen, stichtelijk proza. Over de Ierse ridder Tondalus: Hi verroukeloosde de kerke ende gods dienst maer lodders ende leckers ende speelmans sulke lieden so gaf hij ghelt omme ydelhede der weerelt ende omme ghenouchten der weerelt, luxurie ende antieringhe van vrouwen. Dit so was sijn leven.
Doctrinael des tijts ed. 1946 (1486)
- 102 (hoofdstuk X). Allegorisch-moralizerend prozatraktaat. Context: allerlei personen die willen profiteren van het hof van een heerser: Dan comen tamborijns, trompers, scelmeyers, floeyters ende spelers opter luyten, zotten al omme mit bellen behangen, blinden mitter lyer: al saelt in gaen; ten scheiden sullen si penninge hebben. (Rondreizende?) hofmuzikanten zijn dus uit op geld.
Boeck vander Voirsienicheit Godes ed. 1930 (XV)
- 173 (vanaf regel 18) – 175 (tot regel 3). Stichtelijk prozatraktaat. Men leest oec menich gruwelic exempel van den ghenen die spelen of enighen dinghen doen daer men dansen. Volgen dan twee exempelen: in het ene danst de duivel vrolijk mee met degenen die dansen op de muziek van een speelman. In het andere neemt een duivel als speelman de plaats in van een zieke speelman. Conclusie: Hier uut machmen verstaen wat grote sonde dat die ghene doen die in dansen hem spele ledekyns voirsinghen of die hem husinghe doen of die hem enighen dinghen behulpelic sijn, want si syn dienres des duvels ende die duvel gheliket se hem. Dit laatste citaat op pp. 174 (vanaf regel 19) – 175 (tot regel 3).
Cancellierboeck ed. 1932 (XV)
- 179 (geen verdere nummering). Stichtelijk prozatraktaat. Beperkingen bij de werken van barmhartigheid: Dat ander is, dat men gheven sal den armen niet den ryken, noch lodderen, niet den leckeren, noch den tyrannen, niet den speelluden, noch barentiers et en weer noet saken.
Grant Kalendrier et Compost des Bergiers ed. 1976 (circa 1500)
- I71 (geen verdere nummering). Schaapherderskalender, Middelfrans proza. Over de hellestraffen, meer bepaald over onkuisheid: A ce peché appartiennent les ordes [vuile] paroles, vilaines chanson, et attouchemens deshonnestes qui sont de luxure, parquoy on peche souvent, lesquelles paroles et chansons ne abhorrent point maquereaulx, maquerelles, ruffiens, rufiennes, paillars, putains et ceux qui frequentent et ayment leur compaignie, ou qui ayment et desirent perseverer en ce vilain peché de luxure. De onkuise zondaars worden in de hel gekookt in vuur en zwavel.
Der Fielen Vocabulaer ed. 1914 (1563)
- 59 (geen verdere nummering). Volksboek. Opsomming van personen met ongewenst gedrag, die uiteindelijk in het ‘gasthuis’ (opvangcentrum voor armn) zullen terechtkomen: Oude luteners, harpers, bomslaeghers ende veel ander speellieden, comen oock by, om dat zijt lichtelijck winnen soo verteeren zijt lichtelijck, ende dan crijghen sy somtijts haestelijcke siecten, ende sy en hebben niet achterwaers gehouden dan moeten sy mede.
- 60 (geen verdere nummering). Idem: Die inde tavernen gaen sprueken ende singen.
Groote hel ed. 1934 (1565/66)
- 22 (verzen 129-133). Rederijkersspel. De secretaris van de hel somt allerlei soorten zondaars op, volgens hun beroep: Dese musijckers die den hoerhuijsen verstercken / en leven als beesten, dees suldij doer dringen / jae vroeten in oncuijsheijden gelijcken een verken / en die onsen heer dick een drincken tenor singen / wiltse alle mee inder hellen choor bringen. Zie ook Groote hel ed. 1996: 20v (verzen 139-143).
2 Restmateriaal
Theodoor Meder, Sprookspreker in Holland – Leven en werk van Willem van Hildegaersberch (circa 1400), Amsterdam, 1991, p. 71. Namen van speellieden: Ghecnose, Jan Vrouwentroost, meester Rutentuut, Hopezomer. Van hen zijn geen teksten overgeleverd.
Ulenspieghel ed. 1986 (XVIA)
- 123 (hoofdstuk 16). Volksboek. Over Ulenspieghel en de nar van de koning van Polen: ende die sot speelde wel opter vedelen. (…) ende hi biedese den speelman of des conincx sot. Een nar ttreedt hier dus op als speelman. Vergelijk het Luxuria-segment in het Boschiaanse Tafelblad met de Zeven Hoofdzonden (Madrid, Prado). Hetzelfde in Ulenspiegel ed. 1987: C3r (tekstbron van 1580).
Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)
- 29-31 (nr. VII). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een jong meisje wordt seksueel ontgroend door een speelmanneken (vers 24), blijkbaar een doedelzakspeler.
[explicit 12 mei 2025]