Vanden Jongen geheeten Jacke (anoniem) 1528
[Kritische teksteditie: G.J. Boekenoogen (ed.), Vanden Jongen geheeten Jacke: die sijns vaders beesten wachte int velt, ende vanden brueder dye daer quam om Jacke te castien. Naar den Antwerpschen druk van Michiel Hillen uit het jaar 1528 en den Amsterdamschen druk uit het laatst der XVIde eeuw uitgegeven. Nederlandse Volksboeken opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden – deel X, Boekhandel en Drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden, 1905 = Vanden Jongen geheeten Jacke ed. 1905]
[Hummelen 7 19] [NK 1087]
Genre
Naar de inhoud waarschijnlijk oorspronkelijk een volksverhaal of sprookje, naar de vorm een in verzen geschreven volksboek (postincunabel) met onregelmatige dramatische inkleding.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De tekst van dit volksboek bleef bewaard in twee zestiende-eeuwse drukken.
Boekenoogen vermeldde nog veertien andere drukken (C-P) uit de periode 1651-1892 [ed. 1905: 56-61] en onderscheidde in de uitgaven drie soorten: het boek in zijn oorspronkelijke vorm (A), de oorspronkelijke tekst waaraan een vervolg met de verdere gebeurtenissen rond Jacke is toegevoegd (B-G) en de nieuwe Vlaamse omwerking in proza (H-O).
Van de oudste redactie van de Historie van den Jongen geheeten Jacke is ons slechts één enkele, Antwerpse druk overgeleverd (A). Vermoedelijk heeft er nog een oudere tekst (in handschrift of in druk) bestaan, maar zeker is dat A een bijna letterlijke vertaling is van het Engelse gedicht A Mery Geste of the Frere and the Boye dat van het begin van de zestiende eeuw tot de achttiende eeuw herhaaldelijk is gedrukt. Het voorbeeld van B is waarschijnlijk een andere druk geweest dan A. De bewerker van B heeft hier en daar wijzigingen aangebracht in de tekst, waarvan de meest opmerkelijke is: de vervanging van de woorden monick en brueder door cluysenaer. Het hoofdverschil tussen A en de latere drukken is echter dat aan het oorspronkelijk 435 verzen tellende verhaal nog een vervolg van bijna 500 verzen is toegevoegd. Dit vervolg komt in het Engelse voorbeeld niet voor en zal dus wel oorspronkelijk zijn (en net als het eerste deel ontstaan in de zuidelijke Nederlanden).
Geen der Nederlandstalige drukken bevat een approbatie en het volksboek lijkt nimmer tot de verboden boeken behoord te hebben. De tekst is zeer populair geweest, getuige het vrij grote aantal drukken en het feit dat het verhaal in de Vlaamse volksmond is blijven voortbestaan. Hetzelfde verhaal wordt ook, met geringe afwijkingen, aangetroffen onder de sprookjes die in verschillende delen van Frankrijk en Noord-Italië opgetekend zijn. Meer afwijkende lezingen vindt men in vele andere streken.
Inhoud
[A/B: gemeenschappelijk gedeelte] Jacke is de zoon van een boer die na de dood van zijn eerste vrouw hertrouwd is. De stiefmoeder kan de jongen echter niet uitstaan en zorgt ervoor dat hij de hele dag de beesten moet hoeden op het veld. Op een dag geeft Jacke zijn eten aan een hongerige oude man, die Jacke als bewijs van dank en in naam van God drie dingen laat wensen. Jacke krijgt op die manier van de geheimzinnige vreemdeling een boog die nooit zijn doel mist, en een fluit die iedereen wild aan het dansen brengt. Bovendien verkrijgt hij dat zijn stiefmoeder een luide wind moet laten telkens als zij kwaad op hem is. ’s Avonds reeds ondervindt de stiefmoeder hiervan de onterende gevolgen.
Een monnik (B spreekt hier van een kluizenaar) die op doorreis is, wordt door de stiefmoeder overtuigd om Jacke eens flink af te ranselen. De volgende dag zoekt de monnik Jacke op in het veld en hij wijst de jongen streng terecht. Jacke schiet met zijn boog echter een vogel neer en als de monnik de prooi wil oprapen van tussen de doornenstruiken, begint Jacke fluit te spelen zodat de monnik aan het dansen slaat als een gek, tot zijn kleren aan flarden hangen en heel zijn lichaam bloedt. De monnik gaat zijn beklag maken bij Jackes vader, maar als Jacke ’s avonds thuiskomt, laat hij de vader, de stiefmoeder, de monnik en de mensen uit de buurt allemaal naar zijn pijpen dansen, waarbij de stiefmoeder ook nog enkele winden moet laten. De stiefmoeder en de monnik brengen Jacke vervolgens voor een geestelijke rechter en beschuldigen hem van tovenarij, maar als hij ook daar weer het trucje met de fluit opvoert, spreekt de rechter hem vrij. De aanklagers van Jacke blijven nijdig achter.
[B: toegevoegd gedeelte] De kluizenaar keer terug naar zijn kluis, maar de stiefmoeder zint op wraak. Zij klaagt Jacke aan bij de baljuw, die Jacke arresteert en gevangen zet. Als de jongen echter op het punt staat gehangen te worden, is zijn laatste wens nog een keer op zijn fluit te mogen spelen, met de onderhand bekende gevolgen. De baljuw kan niet anders dan Jacke vrijspreken en deze keert weer naar huis. Daar ziet hij zijn stiefmoeder in het geheim een schat verbergen. Nadat hij goed te eten heeft gekregen, is hij echter blijkbaar alles weer vergeten. Hij gaat zijn kudde hoeden op het land, maar laat zijn fluitje thuis liggen. De stiefmoeder verbrandt het. Als Jacke dit verneemt, is hij wanhopig en wil hij zich verhangen. Hij bedenkt zich echter, graaft de schat van zijn stiefmoeder op, verbergt de helft ervan voorlopig even op een andere plaats en is van plan om weg te trekken en een lui leventje te gaan leiden.
Als de vader zijn vrouw de schuld geeft van Jackes verdwijning, wil zij wegtrekken mét de schat. Zij merkt echter dat de schat gestolen is en pleegt zelfmoord met de strik die Jacke daar achtergelaten had. Als Jacke terugkeert om de andere helft van de schat op te halen, ziet hij zijn dode stiefmoeder en hij voelt zich verantwoordelijk voor haar dood. Hij keert de wereld de rug toe, schenkt de schat aan de armen en wordt een vrome kluizenaar.
Thematiek
Het verhaaltje van de jongen Jacke en zijn fluitje lijkt op zichzelf genomen niet veel meer te bieden dan wat vrolijk entertainment rond een simpele knaap en zijn schelmenstreken, in dezelfde traditie als een Tijl Uilenspiegel of een Heynken de Luyere. Een dosis vulgariteit (de winden) en naïviteit (de baljuw die zonder meer doet wat de stiefmoeder vraagt en Jacke zelfs wil ophangen, de schat die plots uit de lucht komt gevallen) is de plot in elk geval niet vreemd. De proloog en vooral ook de epiloog van B zijn echter duidelijk stichtelijk van toonaard: als kluizenaar heeft Jacke al zijn geld aan de armen gegeven, opdat Christus die voor ons gestorven is, hem in Zijn armen zou willen ontvangen. Behalve in de proloog zitten er ook in A nog andere religieuze aspecten: de geheimzinnige oude man die Jacke drie wensen laat doen als beloning voor diens goede daad, lijkt in naam van God te spreken en te handelen. Is het een engel? De stiefmoeder, die Jacke van tovenarij wil beschuldigen, heeft daarentegen veeleer iets duivels over zich.
Receptie
Als respectievelijk Antwerpse en Amsterdamse druk behoren A en B manifest tot de stadsliteratuur. De brede verspreiding van het verhaaltje in ruimte en tijd wijst op het grote succes ervan.
Profaan / religieus?
Vanden Jongen geheeten Jacke combineert profaan entertainment met een christelijke moraal. De sporadische beeldspraak die het bevat, komt uitsluitend voor in het profane tekstgedeelte.
Persoonlijke aantekeningen
Het A-gedeelte van het verhaal werd, zoals gezegd, door de auteur van B hier en daar op minieme wijze aangepast. Eén van deze veranderingen is de volgende. Als de monnik in A door Jacke gedwongen wordt wild te dansen in de doornstruiken, verscheurt hij zijn kleren zodanig dat hij nauwelijks zijn harnas (= genitalia) kan bedekken [ed. 1905: 10]. In B luidt het echter dat hij nauwelijks zijnen huispot kon bedekken [ed. 1905: 28]. In het Nederlands-Latijnse woordenboek van Kiliaan (1599) komt het woord ‘huispot’ niet voor [Etymologicum ed. 1974].
Aangezien de Middelnederlandse tekst in tegenstelling tot de Engelse op zeer ongewone en onregelmatige wijze de namen van de personages en van een actor invoegt in de lopende tekst (als bij een toneelstuk), heeft Kalff in een artikel uit 1903 geopperd dat de Middelnederlandse tekst bedoeld was voor een marionettenspel (een dokkenspel). In zijn editie uit 1905 haalt Boekenoogen deze hypothese aan, maar hij voegt eraan toe dat zo’n functie als marionettenspel ‘allerminst zeker, of zelfs maar waarschijnlijk’ is [ed. 1905: 73]. In zijn deel van de nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis signaleert Pleij [2007: 172-173 / 551] dat Vanden Jongen geheeten Jacke in 1528 ‘vermoedelijk’ gedrukt werd als poppenspel en als leesboek.
Geraadpleegde lectuur
[explicit 18 juli 1992 / 6 augustus 2013]