Walewein ende Keye (anoniem) circa 1325
[Kritische teksteditie: Marjolein Hogenbirk m.m.v. W.P. Gerritsen (ed.), Walewein ende Keye. Een dertiende-eeuwse Arturroman, overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Uitgegeven met inleiding en commentaar. Middelnederlandse Lancelotromans – X, Verloren, Hilversum, 2011 = Walewein ende Keye ed. 2011]
[Modern-Nederlandse hertaling: Ludo Jongen (vert.), Walewein, de neef van koning Arthur. Griffioen-reeks, Em. Querido’s Uitgeverij, Amsterdam, 1992, pp. 7-68 = Walewein ende Keye ed. 1992]
Genre
Een zogenaamde episodische of niet-historische Arturroman. Dit type Arturroman behandelt de avonturenreeks van één ridder (of soms twee ridders) van de Ronde Tafel [Jongen 2012: 56]. Hogenbirk spreekt meer bepaald van een Waleweinroman [ed. 2011: 23]. In de vakliteratuur wordt Artur overigens nu eens met h en dan weer zonder h geschreven. Dit komt wellicht omdat de naam in het Engels met h, en in de Middelnederlandse primaire teksten zonder h wordt gespeld.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Walewein ende Keye (3664 verzen) is één van de zeven ingevoegde Arturromans uit de zogenaamde Haagse Lancelotcompilatie (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 129 A 10, katern XX, fol. 178-187, verzen 18.603-22.270). Deze codex ontstond rond 1325, waarschijnlijk in Brabant en wellicht in Antwerpen [ed. 2011: 11] en was ooit in het bezit van Lodewijk van Velthem die misschien zelf de compilator-bewerker was. Omdat er geen Oudfranse bron aan te wijzen is voor Walewein ende Keye, is het mogelijk dat we hier te maken hebben met een oorspronkelijk Middelnederlands werk. De enige bekende versie van Walewein ende Keye is die uit de Lancelotcompilatie, maar circumstantial evidence toont aan dat het hoogstwaarschijnlijk een ingekorte en bewerkte versie is van een oudere (dertiende-eeuwse) tekst [ed. 2011: 41].
Inhoud
[Episode I] Tijdens een hofdag benoemt koning Artur zijn neef Walewein tot landvoogd. Keye is daardoor jaloers en beschuldigt Walewein bij de koning van arrogantie (hij zou beweerd hebben op één jaar meer avonturen te kunnen beleven dan alle ridders van de Ronde Tafel samen). Walewein ontkent dit, maar vertrekt toch op queeste om zijn naam en zijn eer te zuiveren, nadat hij hiervoor de toestemming van de koningin heeft afgedwongen. Hij komt terecht in het land van de Zwarte Bergen waar de ridder Morilagant zijn vrouw gevangen houdt in een waterput, omdat zij ooit beweerd heeft dat Walewein een betere ridder is dan haar man. Walewein bevrijdt de edeldame en doodt vervolgens een witte en een rode ridder (de neven van Morilagant), telkens in een tweegevecht. Na een lang en moeizaam duel verslaat hij ook Morilagant, die naar het hof van koning Artur (maar eigenlijk naar de koningin) gestuurd wordt. Hij moet daar aankomen rond Sint-Jansmis (24 juni) en dan twee weken op Walewein wachten. Walewein trekt verder met de edeldame.
[Episode II] Walewein en de edeldame bereiken het kasteel van de broer van Morilagant. Zij worden eerst vriendelijk ontvangen, maar als de kasteelheer verneemt wat er gebeurd is, zet hij Walewein gevangen. Omdat zijn vrouw, een Noorse prinses, het hoofd van Walewein opeist, volgt er een duel tussen Walewein en de kasteelheer, dat uiteindelijk door Walewein gewonnen wordt. Om de prinses te sussen, legt Walewein zijn hoofd heel even in een schrijn en de kasteelheer en de vrouw van Morilagant worden naar de koningin gestuurd.
[Episode III] Walewein komt terecht in een land waar alles verbrand is door een lintworm (een draak). Na hierover geïnformeerd te zijn door een plaatselijke kasteelheer, verslaat Walewein de draak na een lang en moeizaam gevecht. Hij wordt halfdood ontdekt door de drossaard van de koning en deze biedt zijn dochter aan als beloning. Walewein weigert echter een huwelijk maar vraagt wel dat de koning en zijn gevolg zich zouden gaan aanbieden in Kardoel.
[Episodes IV-V] Keye vertrekt met twintig ridders eveneens op queeste, om Walewein te overtroeven. Bij een kasteel krijgt Keye ruzie met een schildknaap die hem niet wil binnenlaten. De schildknaap verkleedt zich als de kasteelheer en verslaat Keye in een duel, maar Keyes gezellen ontzetten hem en beginnen de burcht te belegeren. De kasteelheer (Brandesioen) zelf, die door Keyes ridders gevangen werd, wordt naar het hof van koning Artur gezonden en gaat daar verhaal halen. Hij krijgt vier ridders van de Ronde Tafel mee, die Keye en zijn ridders verslaan. Slechts vier kunnen ontsnappen en de rest wordt in het kasteel gevangen gezet. De ridders van de Ronde Tafel keren terug naar Artur om aan hem verslag uit te brengen.
[Episode VI] De vier ontsnapte ridders overnachten bij een bejaarde kasteelheer die hen vertelt dat Brandesioen hen zo slecht ontving omdat hij in een vete verwikkeld is. De volgende dag trekken ze verder en komen terecht bij een andere kasteelheer die hen vertelt dat vier ridders van de Ronde Tafel eerder bij hem overnachtten: die vier ridders hadden Keye verslagen. De vier helpers van Keye verzinnen dan een list (één van hen doet alsof hij een bode is van koning Artur) om Keye te bevrijden. Nadat dit gelukt is, trekt Keye met zijn gevolg naar een kasteel in de buurt van Kardoel/Karlioen (de twee namen worden willekeurig door elkaar gebruikt maar verwijzen naar hetzelfde kasteel van koning Artur) om daar de hofdag af te wachten, hopende dat de koningin hen zal verzoenen met Artur en Walewein.
[Episode VII] Walewein komt terecht in een drukke stad waar de zoon van een graaf hem onderdak biedt. De volgende dag is er in de kerk een bijeenkomst van de koning en zijn leenmannen. Eén van hen, een hertog en neef van de koning, stelt blufferig dat hij de beste ridder van het land is. Als Walewein dit bestrijdt, volgt er de volgende dag een duel (nadat de graaf op verzoek van zijn zoon borg heeft gestaan voor Walewein). Na een zwaar gevecht verslaat Walewein de hertog en hij verzoekt de koning en de hertog naar Kardoel te gaan. Ook de graaf en zijn zoon zullen daar mee naartoe gaan.
[Episode VIII] Walewein bereikt het kasteel van Gorleman die met alle bezoekende ridders duelleert om hen uiteindelijk het hoofd af te slaan. Ook Walewein is verplicht te duelleren, maar als de avond valt, wordt hij, vooral door de zuster van Gorleman, goed verzorgd. De volgende dag gaat het duel verder. ’s Middags rusten zij uit en drinkt Gorleman heimelijk van een krachtgevende bron, maar Walewein is niet te verslaan. ’s Avonds verklapt de zuster van Gorleman diens geheim, op voorwaarde dat Walewein hem spaart. De derde dag weigert Walewein het gevecht te onderbreken en hij verslaat Gorleman. Hij verplicht de kasteelheer zich te gaan aanbieden op Kardoel.
[Episode IX] Walewein bereikt een kasteel waar twee reuzen 300 jonkvrouwen gevangen houden en voor hen laten werken. Walewein verslaat de twee reuzen, bevrijdt de jonkvrouwen en verzoekt de reuzen met de jonkvrouwen naar Kardoel te trekken.
[Episode X] Walewein komt terecht in Spanje waar een groot oorlogstoernooi zal plaatsvinden tussen het leger van de koning van Arragon en dat van de koning van Portugal. De overwinnaar zal het land van de verliezer plunderen en verwoesten. Walewein kiest de kant van de koning van Portugal omdat die het zwakste is en onderscheidt zich in het begin van het toernooi zodanig dat de Portugese koning hem het opperbevel over zijn leger toevertrouwt. Dankzij Walewein wordt de koning van Arragon verslagen, maar Walewein verzoent de twee koningen met elkaar en verzoekt hen naar Kardoel te gaan. Walewein trekt zich terug in Bretagne bij een kluizenaar, in de buurt van Kardoel.
[Episode XI] Walewein heeft aan Morilagant, aan diens broer, aan de koning van het door de draak verwoeste land, aan de arrogante hertog, aan Gorleman, aan de twee reuzen en aan de koningen van Arragon en Portugal gevraagd om zich rond 24 juni aan te bieden op Kardoel. We zijn ondertussen een jaar na de eerste episode en één voor één arriveren al deze personen met hun gevolg. Eerst denkt Artur dat hij belegerd wordt, maar als hij de waarheid verneemt, is hij en met hem het hele hof zeer verheugd. Die vreugde wordt nog groter als ook Walewein zelf arriveert en er wordt een uitbundig feest georganiseerd. Walewein verzoent Morilagant met zijn vrouw en Waleweins tegenstanders erkennen Artur als hun leenheer. Dan komt het bericht dat Keye en zijn helpers in aantocht zijn. Zij worden door Waleweins tegenstanders (minus de twee koningen) verslagen, maar Keye weet te ontsnappen en duikt onder bij een kluizenaar (dezelfde als die Walewein herbergde). Keyes helpers geven nu toe dat Keyes beschuldiging van Walewein vals was en dat zij allemaal gelogen hebben, onder invloed van Keye. Koning Artur vervloekt Keye en iedereen gaat naar huis.
Zie voor een (uitgebreidere) samenvatting ook Hogenbirk 1994: 58-59 en vooral ed. 2011: 14-22.
Thematiek
Het centrale gegeven van de tekst is het conflict tussen de hoofse, deemoedige Walewein en de kwaadaardige, hoogmoedige Keye. In geen enkele andere Arturroman zijn deze twee personages samen hoofdpersonen en belichamen zij het contrast tussen hoofs en onhoofs ridderschap. De strekking van de tekst is dan ook didactisch: duidelijk wordt dat ideaal hoofs gedrag beloond wordt en onhoofs gedrag gestraft [Hogenbirk 1994: 61 / 67, ed. 2011: 34]. ‘Uit de twee contrasterende avonturentochten blijkt uiteindelijk dat Walewein terecht is benoemd tot plaatsvervanger van de koning, dit vanwege zijn hoofse en verstandige optreden en zijn rol als strateeg en leider, met name in het laatste avontuur. Waleweins optreden vormt een positief pendant van het lompe en onridderlijke gedrag van de hofmaarschalk, die gedreven wordt door de hoofdzonde van de afgunst. In de strijd om een eervolle positie aan het hof moet Keye dan ook het onderspit delven; hij is niet langer onmisbaar. Dit verklaart waarom Artur hem aan het einde van de roman van zijn hof kan weren’ [ed. 2011: 30].
Een niet onbelangrijk aspect van Waleweins hoofse houding is de eerbied voor God en de aandacht voor het religieuze. In de eerste episode heeft hij een akelige droom over een leeuw, waarna hij in een kerk eenzaam gaat bidden tot God [ed. 2011: 71 (verzen 81-88]. Op zijn tocht roept Walewein regelmatig God aan, onder meer vlak voor hij tegen de twee reuzen moet vechten [ed. 2011: 172 (verzen 2533-2537]. Op het einde duikt hij een tijdje onder bij een kluizenaar. ‘In Walewein ende Keye wordt dus indirect een relatie gelegd tussen Waleweins deemoedige houding en de avonturen die hij veelvuldig op zijn weg vindt. Zijn oprechte gebed in eenzaamheid in de kerk duidt op een onderwerping aan God, en die nederigheid wordt beloond met avonturen’ [ed. 2011: 32].
Toch is het gegeven dat Walewein alle overwonnenen naar Kardoel stuurt om zich daar uitgebreid te laten vieren, niet direct een teken van bescheidenheid of deemoedigheid. K. De Bundel en Geert Claassens beschuldigden Walewein dan ook net van hoogmoedigheid. Hogenbirk is het hier echter niet mee eens en verklaart het feit dat Walewein zijn successen niet geheim houdt doordat in dit geval zijn eer als plaatsvervanger van de koning op het spel staat vanwege Keyes beschuldiging: ‘Deze situatie noopt Walewein tot een andere handelwijze’ [ed. 2011: 36-37]. Hogenbirk veronderstelt dat de bewerking van Walewein ende Keye door de compilator resulteerde in een positieve Walewein-figuur en dat dit bedoeld was om een tegengewicht te bieden aan de kritische wijze waarop Walewein beschreven wordt in de kern van de Lancelotcompilatie (de trilogie Lancelot – Queeste vanden Grale – Arturs doet), met als dieptepunt zijn rol van veroordeelde zondaar in de Queeste [ed. 2011: 49].
Receptie
Hofliteratuur. We weten niet in welke literair-historische context de tekst gefunctioneerd heeft [ed. 2011: 57]. Hogenbirk speculeert in haar proefschrift dat het publiek van de roman heeft bestaan uit literair geschoolde toehoorders die op de hoogte waren van de Franse traditie zodat zij de verschillende subtiliteiten konden aanvoelen [Van Wezel 2004: 166]. Interessant is het volgende in verband met Arturromans: ‘De humanisten uit de vijftiende en zestiende eeuw wezen deze verhalen als onhistorisch van de hand. Bovendien waren ze van mening dat de Arthurromans een uiting waren van de onbeschaafde barbaren die tussen de klassieke oudheid en hun eigen tijd hun tijd verdaan hadden met beuzelarijen in plaats van met de prachtige klassieke poëzie’ [ed. 1992: 152].
Profaan / religieus?
Profaan met een religieus tintje (vergelijk bij ‘Thematiek’).
Persoonlijke aantekeningen
In zijn Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst (1851-1855) beschouwde W.J.A. Jonckbloet Walewein ende Keye als een oninteressante tekst ‘zonder eenige diepte’ en van een gering artistiek gehalte [ed. 2011: 13]. In zijn literatuurgeschiedenis heeft Van Mierlo [Van Mierlo I 1939: 160] niet meer dan drie regeltjes over voor de roman en Knuvelder volstaat met een naamvermelding [Knuvelder I 1970: 229]. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw sprak Jef Janssens echter van één van onze beste Arturromans [ed. 2011: 13] en daarna kreeg het werkje wat meer aandacht: in 1992 verscheen een modern-Nederlandse hertaling van de hand van Ludo Jongen, in 2003 publiceerden Geert Claassens en David Johnson een editie met Engelse parallelvertaling en in 2004 publiceerde Marjolein Hogenbirk haar proefschrift over Walewein ende Keye. Hogenbirk, die ook een aantal artikelen schreef over de tekst en verantwoordelijk is voor de editie-2011, vindt het jammer dat Frits van Oostrom in zijn recente literatuurgeschiedenis [Van Oostrom 2006: 280] nogal lauwtjes doet over de roman. Van Oostrom besteedt een halve alinea aan Walewein ende Keye en concludeert: ‘Alweer is het geen tekst die excelleert in subtiliteit; net als bij Moriaen misschien weer iets te veel idee en te weinig uitwerking’.
Hogenbirks onvrede met Van Oostroms matige oordeel (zijzelf heeft het over een ‘uiterst originele roman’, ed. 2011: 57) is een zoveelste bewijs dat wetenschappers die met hun neus op een onderzoeksobject gedrukt zitten, niet graag negatieve dingen over dat onderzoeksobject horen vertellen en zodoende soms het juiste perspectief wat kwijtraken, zeker als het om esthetische waardeoordelen gaat. Anderzijds moet een tekst als Walewein ende Keye toch ook het nodige krediet krijgen, omdat het hier hoogstwaarschijnlijk gaat om een bewerking die niet alleen gekenmerkt wordt door bekorting, maar die tevens op meer dan één plaats slordig is. Blijft nochtans het feit dat op Walewein ende Keye in de versie zoals wij het nu kennen, wel het een en ander te beknibbelen valt.
In het nawoord bij zijn hertaling uit 1992 noteerde Ludo Jongen in dit verband: ‘Wie een aantal Arthurromans achter elkaar leest, krijgt allicht het gevoel dat hij steeds maar meer van hetzelfde tot zich neemt. Voor middeleeuwers lag dat anders. In de middeleeuwen ligt originaliteit niet zozeer in het verzinnen van geheel nieuwe verhalen, als wel in het variëren met bekende elementen. De variatie kan tot uiting komen in de wijze waarop bekende verhaalelementen met elkaar gecombineerd zijn (macrostructuur) en/of door binnen een verhaalelement subtiele wijzigingen aan te brengen (microstructuur). Dit variëren met bekende elementen is kenmerkend voor de middeleeuwse Arthurroman. Op de keper beschouwd verschillen de middeleeuwse Arthurromans niet zoveel van onze detectives, thrillers of doktersromans’ [ed. 1992: 144].
‘Steeds maar meer van hetzelfde’, dat is zeker waar. Hogenbirk geeft zelf toe dat de avonturen die Walewein beleeft, zich kenmerken door een uitermate gelijkvormige opbouw en dat de gevechten op eenzelfde manier zijn gestructureerd (aanvallen met lansen, de lansen breken, afstijgen, verder vechten met het zwaard) [ed. 2011: 25]. Vooral dat van die speren die breken, komt zo vaak terug (minstens elf keer) dat het een beetje belachelijk wordt. Ook het motief waarbij Walewein zijn overwonnen tegenstanders opdraagt zich aan het hof te gaan melden, zorgt voor een zekere eentonigheid. Hogenbirk zelf noteert bovendien dat Walewein ende Keye een zeer gecondenseerde indruk maakt door het hoge tempo waarin de avonturen van Walewein worden afgewikkeld, wat vaak ‘ronduit hinderlijk’ is [ed. 2011: 42], en: ‘Er wordt op verschillende plaatsen in Walewein ende Keye zo beknopt en slordig verteld, dat het verhaal lastig te volgen is’ [ed. 2011: 43].
Het ‘variëren met bekende elementen’ is echter ook waar. Waleweins avonturen vertonen een oplopende moeilijkheidsgraad en Walewein toont zich in deze tekst opvallend ongeïnteresseerd in vrouwelijk schoon [ed. 2011: 26 / 50-51]. Als Walewein bijvoorbeeld met de vrouw van Morilagant arriveert op het kasteel van diens broer, dan vraagt men hem of hij en de vrouw samen of apart gaan slapen: apart, zegt Walewein meteen [ed. 2011: 90-91 (verzen 535-539]. Ook in de zuster van Gorleman, die nochtans duidelijk een boontje voor hem heeft, is hij not interested. Volgens Hogenbirk is dit een knipoog van de auteur naar de Franse Gauvain-traditie waar diens voorkeur voor kortstondige relaties met vrouwen (die hem vaak afleiden van het doel van zijn queeste) regelmatig het onderwerp is van ironie.
Of zulke ludieke kleine variaties subtiel genoeg zijn om de naïviteit die over het geheel hangt, te verdoezelen, blijft nog maar de vraag. Sommige van die naïviteiten kunnen wellicht verklaard worden doordat de bewerker de tekst ingekort heeft, zoals wanneer Artur op het einde niet verwonderd is dat Keye niet langer in de burcht van Brandesioen gevangen zit [ed. 2011: 29] of wanneer de burcht van de twee reuzen bewaakt wordt door twee leeuwen en twee luipaarden en Walewein vervolgens binnenraakt zonder dat er nog sprake is van die vier roofdieren [ed. 2011: 42-43]. Een merkwaardig foutje dat niet gesignaleerd wordt door Hogenbirk en dat toch nauwelijks aan de bewerker van de Middelnederlandse tekst kan toegeschreven worden, is dat wanneer Walewein met de vrouw van Morilagant bij Morilagants broer aankomt, men hem vraagt of zij samen of apart zullen slapen. Die broer van Morilagant herkent met andere woorden zijn eigen schoonzuster niet! Even merkwaardig, maar wel genoteerd door Hogenbirk, is dat de zuster van Gorleman die Walewein wel ziet zitten en hem het geheim van haar broer verklapt, plots totaal uit het verhaal verdwijnt [ed. 2011: 168].
Wat men ook over de literaire waarde van Walewein ende Keye mag denken, feit is dat Marjolein Hogenbirk gezorgd heeft voor een prachtige nieuwe editie van de tekst, voorzien van een uitgebreide inleiding en met onderaan de editiebladzijden telkens drie banden: één met paleografisch-genetisch commentaar, één met woordverklaringen en één met cultuurhistorische en literaire toelichtingen. Leesplezier gegarandeerd zo! Toch lijkt het ons dat hier en daar op haar commentaar en interpretaties ook het een en ander te beknibbelen valt. Zo luidt het in haar samenvatting van de inhoud dat de Noorse prinses die de vriendin is van de broer van Morilagant, in episode II ‘een list verzint’ om Walewein vrij te krijgen: zij vraagt haar minnaar om diens hoofd [ed. 2011: 15]. Deze prinses heeft lang voor Waleweins komst reeds van die broer het hoofd van Walewein geëist, anders mag hij geen seks met haar hebben. Volgens ons is die eis dus helemaal geen list ten gunste van Walewein, maar is zij echt uit op Waleweins dood. Op het einde van episode III biedt de koning van het door de draak verwoeste land Walewein als beloning zijn dochter aan. Walewein weigert, maar noemt die dochter toch ‘mire joncfrouwen’ (vers 1059). Hogenbirk verbaast zich over het bezittelijk voornaamwoord en vraagt zich af of Walewein de prinses toch als zijn beloning beschouwt [ed. 2011: 112]. Maar het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’ wordt toch vaker gebruikt als een van respect getuigend epitheton, zoals in ‘mijn heer’, of zoals in Franse legertaal ‘mon lieutenant’?
In episode VII gaat de graaf die Walewein herbergt, naar het hof (vers 1922) en de zoon van de graaf brengt Walewein naar de kerk waar meer dan duizend ridders aanwezig zijn (verzen 1932-1933), onder meer die arrogante hertog. Hogenbirk vindt het vreemd dat er een vergadering aan het hof gepland is terwijl op hetzelfde tijdstip een belangrijke kerkdienst plaatsvindt [ed. 2011: 146]. Maar, zoals ook gesignaleerd wordt door Jongen [Jongen 2012: 57-58], het is toch heel logisch dat die kerkdienst een onderdeel vormt van die vergadering aan het hof, want ook de koning zelf blijkt in de kerk aanwezig te zijn (vers 1989).
Zoals gezegd, werd in 2004 Hogenbirks proefschrift gepubliceerd: Marjolein Hogenbirk, Avontuur en Anti-avontuur. Een onderzoek naar Walewein ende Keye, een Arturroman uit de Lancelotcompilatie. Uitgaven Stichting Neerlandistiek VU – 42, Amsterdam-Münster, 2004. Om deze dissertatie nu ook nog eens helemaal te gaan lezen, is Walewein ende Keye wellicht toch niet belangrijk genoeg. Hogenbirk zal trouwens haar belangrijkste bevindingen en conclusies wel samengevat hebben in de inleiding bij de editie-2011.
Geraadpleegde lectuur
[explicit 10 augustus 2013]