Ecbasis cuiusdam captivi per tropologiam
[De ontsnapping van een zekere gevangene, allegorisch verbeeld]
(anoniem) 1043-46
[Teksteditie en vertaling: G. van Tussenbroek (ed./vert.), De ontsnapping van een gevangene. Nederlandse prozavertaling van het middeleeuwse dierenepos Ecbasis cuiusdam captivi per tropologiam. Uit het Latijn vertaald en ingeleid. LeRo Publishing, Zaltbommel, 1999 = Ecbasis cuiusdam captivi ed. 1999]
Genre
Een Latijns dierenepos bestaande uit 1229 leoninische hexameters (gekenmerkt door binnenrijm: de lettergreep vóór de cesuur rijmt met de laatste lettergreep).
Auteur
Anoniem. Er zijn wel sterke aanwijzingen dat de auteur een Franse (Gallo-Frankische) monnik met een adellijke achtergrond was uit het benedictijnerklooster St. Evre (Sint-Aper) in Toul [ed. 1999: 11-12].
Situering / datering
De Ecbasis cuiusdam captivi bleef bewaard in twee handschriften:
B is een afschrift van A. De oorspronkelijke tekst werd hoogstwaarschijnlijk geschreven tussen 1043 en 1046 [ed. 1999: 13].
Inhoud
In de proloog blikt de auteur terug op zijn dwaze jeugdjaren en beschrijft hij zijn dagelijkse leven in het klooster, waarbij hij zich vergelijkt met een aan een paal vastgebonden kalfje. Volgt dan een buitenfabel waarin een kalfje ontsnapt uit de stal en gevangen genomen wordt door een wolf en diens handlangers (een otter en een egel). De wolf wil het kalfje als paasmaal verorberen. De andere dieren, onder leiding van de vos, komen het hol van de wolf echter belegeren. In een binnenfabel verklaart de wolf zijn angst voor de vos. Dit verhaal gaat terug op de aesopische fabel waarbij koning leeuw ziek is en de vos de koning geneest door middel van de afgestroopte huid van de wolf. De vos wordt daardoor machtig en krijgt van de koning een hol, hetzelfde hol dat de wolf in de buitenfabel (een nakomeling van de wolf uit de binnenfabel) nu bezet. De buitenfabel gaat daarna verder: de otter en de egel vluchten weg, de wolf wordt door de stier gedood en het kalfje kan terug naar zijn moeder vluchten.
Zie voor een uitgebreider inhoudsoverzicht ed. 1999: 8-11 en Wenseleers 1993: 273.
Thematiek
Hierover is men het niet eens. Sommigen zien in de tekst een didactisch-moraliserende boodschap die een pleidooi inhoudt voor onthouding en ascese binnen de kloostermuren. Anderen beschouwen het verhaal als een kloostergrap, bedoeld om met Pasen te worden voorgelezen aan de broeders, die dan de vele verwijzingen en toespelingen gemakkelijk zouden herkend hebben. In zijn inleiding stelt Van Tussenbroek een hypothese voor waarbij hij zich concentreert op de paassymboliek van de tekst: binnen- en buitenfabel zouden dan in feite een paasverhaal vormen waarbij onder meer de nederdaling van Christus in de hel een symbolische rol zou spelen [ed. 1999: 18-23]. Op ons maakt deze hypothese (die zich baseert op de motieven ‘ondergang’ en ‘wederopstanding’) een weinig overtuigende indruk. In het voorwoord bij de editie-1999 stelt A.P. Orbán dat de thematiek draait rond het motief ‘het gras is altijd groener aan de andere kant van de sloot’ en dat we uit de tekst kunnen leren dat op de straf en het berouw altijd nieuwe misdaden en zonden volgen. Deze laatste thematiek kunnen wij nog veel minder in de tekst herkennen.
Receptie
De tekst bevat een veelheid aan Latijnse citaten, voornamelijk uit Horatius, waardoor hij alleen echt geapprecieerd kon worden door een publiek van geleerde kloosterlingen [ed. 1999: 17]. Kloosterliteratuur dus.
Profaan / religieus?
Blijkbaar religieus.
Persoonlijke aantekeningen
De Ecbasis cuiusdam captivi staat bekend als een moeilijke, hermetische tekst, en terecht. Vooral in de binnenfabel, wanneer na de eigenlijke plot over de zieke en door de vos genezen leeuw nog honderden verzen volgen waarin allerlei dieren optreden die totaal onbegrijpelijke conversaties met elkaar voeren, wordt een hoge graad van hermetisme bereikt. De door ons geraadpleegde secundaire literatuur gaat hier overigens nauwelijks of soms zelfs niet op in. Maar ook het verhaal over het gevluchte, gevangen en weer bevrijde kalf in de buitenfabel komt op de moderne lezer over als zeer wazig, onduidelijk en zelfs rommelig. Volgens Langosch is de tekst in seinem vollen Umfang nicht mehr zu greifen [Langosch 1990: 143]. In zijn recensie van de editie-1999 signaleert Vincent Hunink dan ook nog eens de weinig vlotte vertaling van Van Tussenbroek.
We kunnen slechts veronderstellen dat dit kleine dierenepos vol verborgen verwijzingen en satirische grappen steekt die door de elfde-eeuwse monniken uit Toul wél min of meer werden begrepen. Nochtans was de tekst ook toen al géén bestseller, daarvan getuigt het kleine aantal bewaarde handschriften (twee!). Afgezien van dit alles, is het toch ook wel vrij duidelijk dat de anonieme auteur van de Ecbasis geen getalenteerde schrijver was: de langdradige en grotendeels onbegrijpelijke binnenfabel is bijvoorbeeld een stuk langer dan de buitenfabel. Wij hebben in elk geval aan dit middeleeuwse gedrochtje weinig leesplezier beleefd. Karl Langosch zegt er het volgende van: Sosehr die Dichtung durch ihre Geistreichigkeit imponiert, auch über ihre Zeit hinaus, sosehr ist sie im ganzen, wie mehrmals angedeutet, nicht gemeistert [Langosch 1990: 143].
Geraadpleegde lectuur
[explicit 3 juli 2004]