Jheronimus Bosch Art Center
Datering
Circa 200
Moderne editie
A.F. Scholfield (ed./vert.), "Aelian - On the Characteristics of Animals", drie delen, The Loeb Classical Library - nr. 446/448/449, William Heinemann-Harvard University Press, Londen-Cambridge (Mass.), 1971/ 1971 / 1972
Taal
Grieks

De natura animalium [Over de aard der dieren]

(Claudius Aelianus) ca. 200

[Teksteditie: A.F. Scholfield (ed./vert.), Aelian. On the Characteristics of Animals, with an English translation, in three volumes. Deel I (Books I-V) / Deel II (Books VI-XI) / Deel III, The Loeb Classical Library – nr. 446/448/449, William Heinemann-Harvard University Press, Londen-Cambridge (Mass.), 1971/1971/1972, 359 blz./413 blz./445 blz. = De natura animalium I/II/III ed. 1971/1971/1972]

 

Auteur

 

De Romeinse auteur Claudius Aelianus (Griekse naam: Ailianos) werd geboren te Praeneste (Italië) rond 170 na Christus. Hij bekleedde het ambt van hogepriester (waarschijnlijk in Praeneste), maar verbleef het grootste deel van zijn leven in Rome, waar hij de bibliotheken kon raadplegen en de bescherming genoot van keizerin Julia Domna. Naar eigen zeggen is hij nooit buiten Italië geweest. Aelianus was zeer beslagen in het Grieks en schreef ook in het Grieks. Hij stierf na zijn zestigste, ongehuwd.

Behalve De natura animalium bleven nog twee andere werken van hem bewaard: een verzameling brieven en Varia historia, een collectie van voornamelijk historische en biografische anekdotes. Van nog twee andere werken (Voorzienigheid en Goddelijke manifestaties) bleven fragmenten bewaard.

 

Genre

 

Een in Grieks proza geschreven traktaat over dieren. De originele Griekse titel is overigens Peri Zooioon Idiotitos, maar omwille van het gemak refereert men aan dit werk meestal met de Latijnse titel.

 

Situering / datering

 

We weten niet wanneer De natura animalium precies geschreven werd. De benaderende datering circa 200 is echter ongetwijfeld correct. Voor een lijst van de bewaarde handschriften, zie ed. I 1971: XXV-XXVI. De oudste handschriften dateren uit de dertiende eeuw. De meeste behoren tot de vijftiende en zestiende eeuw.

 

Inhoud/thematiek

 

De natura animalium omvat zeventien boeken die bestaan uit een rommelige mengelmoes van echte of veronderstelde dierkundige feiten, bijeengeschraapt uit eigentijdse en oudere Griekse auteurs (Latijnse auteurs worden nergens vermeld), sporadisch aangevuld met eigen observaties. In de zeventien boeken zit geen enkele structuur: alles hangt met haken en ogen aan elkaar en springt van de os op de ezel (letterlijk en figuurlijk!). Correcte wetenschappelijke feiten, mythologische referenties, volks bijgeloof en matrozenverhaaltjes wisselen elkaar af. Aelianus was een aanhanger van het stoïcisme maar alles blijft bij hem oppervlakkig: zijn eerste doel was manifest om entertainende lectuur te brengen.

Af en toe laat hij zich verleiden tot een moraal: sommige dieren hebben weliswaar hun gebreken, maar meestal wordt de dwaasheid en de zelfzucht van de mens afgezet tegen de natuurlijke deugden van de dierenwereld. In de proloog luidt het dan ook: Dat stomme dieren van nature bepaalde goede eigenschappen hebben en samen met de mens een aantal wonderlijke menselijke deugden vertonen, is inderdaad een opmerkelijk feit [ed. I 1971: 8-9].

 

Receptie

 

Volgens zijn tijdgenoot Philostratus werden de teksten van Aelianus danig bewonderd. We mogen dan ook veronderstellen dat De natura animalium de Romeinse gecultiveerde kringen meer aansprak dan de vaak droge en volumineuze werken van de ‘grammatici’.  In de (late) middeleeuwen was Aelianus weliswaar nog bekend, maar hij had blijkbaar toch veel minder invloed dan bijvoorbeeld een Aristoteles of een Plinius. In de middeleeuwse bestiaria zijn er wel echo’s van zijn werk te ontwaren, maar de eerste druk van De natura animalium komt er pas in 1556 (Zürich, C. Gesner).

 

Profaan/religieus?

 

Manifest profaan.

 

Persoonlijk oordeel

 

Tekstbezorger A.F. Scholfield is niet mals voor onze Claudius: It must be confessed that Aelian often tries our patience: we are irritated by his lack of any kind of system, by his repetitions, his inconsistencies, his servile credulity, his failure to verify statements where the facts were within reach, his style ‘mit dem öden Schlamm der sophistischen Diction übergossen’. He is at times a careless copyist, and his claims as set forth in the Epilogue to have contributed original discoveries to the subject are questionable. Enough has been said to show that he was for the most part a retailer of other men’s wares. Yet he has shown judgment in choosing his authorities … [ed. I 1971: XXIV]. Deze kritiek is grotendeels terecht, want het is me een krabbenmand, deze zeventien voortdurend van het ene op het andere onderwerp springende boeken.

 

Claudius Aelianus moet echter een serieus ijdeltuitje geweest zijn, want in de Proloog vertelt hij over zichzelf: Ik ben mij goed bewust van het werk dat anderen geleverd hebben op dit terrein, maar ik heb al het materiaal verzameld dat ik kon vinden. Ik heb alles weergegeven in niet-technische taal en ik ben ervan overtuigd dat mijn prestatie een niet te verwaarlozen schat is. ( … ) Ofschoon een legertje geleerden mij vooraf is gegaan, mag het toeval van de tijd mij niet het recht op lof ontzeggen, als ook ik een geleerd werk heb geschreven dat ernstige aandacht verdient door de uitgebreide research en de taalkeuze [ed. I 1971: 8-11]. En in de Epiloog doet hij er nog een schepje bovenop. Nadat hij eerst gesteld heeft dat sommigen hem verwijten dat hij zijn vrije tijd ‘verspild’ heeft aan deze studie maar dat geld, eer en ambitie hem niet interesseren (eigenlijk wel zo sympathiek), pareert hij vervolgens de kritiek op de structuurloosheid van zijn tekst: Ik ben mij er ook van bewust dat sommigen hun misnoegen zullen uiten omdat ik in mijn betoog niet elk dier apart heb behandeld. ( … ) Omdat het mijn bedoeling was mijn tekst aantrekkelijk te maken door afwisseling aan te brengen in de behandelde stof, en omdat ik een hekel heb aan verveling die uit eentonigheid voortkomt, was ik van mening dat ik mijn verhaal zo moest ineenweven dat het lijkt op een weide of een krans die mooi is door de vele kleuren, waarbij de verschillende dieren als het ware de bloemen leveren. De laatste regels van de Epiloog luiden ten slotte: Critici die mij met welwillendheid behandelen, zullen de waarde van mijn werk beseffen, de moeite die het gekost heeft, de waardigheid van de stijl en de compositie, en de geschiktheid van de gebruikte woorden en zinnen [ed. I 1971: 386-387 / 390-391]. Nou nou, ho, ho, ho: een serieùs ijdeltuitje, that’s for sure!

 

De waarheid is dat die brokkelige compositie en de vaak droge materie niet echt leiden tot een vlot leesbare tekst, al valt er hier en daar voor de cultuurhistoricus best wel wat te rapen en al staan er af en toe merkwaardige en koddige zaken in deze zeventien boeken opgetekend: een dolfijn die verliefd werd op een knap jongetje [ed. II: 26-27], een slang die verliefd werd op een meisje [ed. II 1971: 30-31], een geitenhoedertje dat regelmatig seks had met de knapste van zijn geiten [ed. II 1971: 58-59], de bekende Griekse schrijver Aeschylus die naar verluidt stierf doordat een arend een schildpad op zijn kaalkop liet vallen, denkende dat die kale kop een rots was [ed. II 1971: 124-125] en de observatie dat honden hun wonden genezen door eraan te likken [ed. II 1971: 188-189]. Het zijn maar enkele willekeurige voorbeeldjes. Koddig is Aelianus ook vaak wanneer hij de dierenwereld gebruikt om kritiek te geven op mensen. Naar aanleiding van beren die na hun winterslaap last hebben van winderigheid en dat genezen door een bepaalde plant te eten, krijgen zijn medemensen (w anqrwpoi = oh mensen toch) ervan langs omdat zij te vaak terugvallen op dokters en medicijnen [ed. II 1971: 16-17]. Naar aanleiding van de Perzische Cyrus die verliefd werd op zijn moeder, luidt het: Terwijl dieren gematigd zijn in hun lusten, verlangen mensen alles en zij laten zich door niets weerhouden [ed. II 1971: 54-55]. Naar aanleiding van vogels die elkaar verzorgen als ze ouder worden, krijgen vrouwen die achter jongemannen aanzitten en mannen die meer oog hebben voor meisjes dan voor hun ouder wordende echtgenote, een veeg uit de pan [ed. II 1971: 124-127]. En als het gaat over hongerige wolven die elkaar verscheuren en opeten, lezen we: Net zo gaat het met slechte mensen voor wie niets belangrijker is dan geld [ed. II 1971: 128-129].

 

Samen met de cultuurhistorische weetjes vormen deze aardigheidjes echter toch maar een beperkt aantal lichtpunten aan de donkergrijze hemel die deze (blijkbaar opzettelijk) wanordelijke tekst in wezen is.

 

[explicit 1 juni 2011]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram