Jheronimus Bosch Art Center
Datering
XVI
Moderne editie
W.N.M. Hüsken e.a. (eds.), "Trou Moet Blijcken - Deel 7: Boek G - Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'", Uitgeverij Quarto, Assen, 1997, fol. 123v-128r
Taal
Middelnederlands

Een Cluijt van vier parsonages (anoniem) XVI

[Kritische, maar soms onbetrouwbare teksteditie: C. Kruyskamp (ed.), “De klucht van Koster Johannes”, in: Jaarboek De Fonteine, 1950, pp. 25-41 = Coster Johannus ed. 1950]

[Diplomatische teksteditie: W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars m.m;v. M.R. Hagendoorn en J.P.G. Heersche (eds.), Trou Moet Blijcken – Deel 7: Boek G – Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Uitgeverij Quarto, Assen, 1997, fol. 123v-128r = Coster Johannus ed. 1997]

[Hummelen 1 OG 18]

 

Genre

 

Een rederijkersklucht. Het originele opschrift spreekt van een cluijt.

 

Auteur

 

Een anoniem gebleven rederijker. Volgens Kruyskamp wellicht een Noord-Nederlander, misschien een Brabander [ed. 1950: 27].

 

Situering / datering

 

Deze klucht (349 verzen) bleef bewaard in boek G uit het archief van de Haarlemse rederijkerskamer De Pellicanisten. Dit boek werd geschreven in 1600. De erin bewaarde stukken dateren dus van vóór dat jaartal. Kruyskamp meent dat het spel heel wat ouder is dan 1600, onder meer omwille van de katholieke sfeer waarin het zich afspeelt [ed. 1950: 26-27]. Aangezien de koster in dit spel echter fungeert als negatief zelfbeeld, kan men even goed stellen dat het hier om protestantse propaganda gaat.

 

Inhoud

 

Boerdelijck Geck, een als nar geklede man, is een marskramer die handelt in kakstoelen en spinnewielen. Hij houdt blijkbaar meer van schunnige liedjes en drank dan van werken, en heeft dus niets verkocht. Zijn vrouw, Subtijl van Sinnen, is dan ook boos en stuurt hem weer de straat op om geld te verdienen. Ondertusen heeft zij de kust vrij om haar minnaar, Coster Johannus, te ontvangen. Er is echter ook nog het zoontje, Loeris, een niet al te snugger kereltje. De koster stuurt de knaap erop uit om wijn te gaan kopen in ruil voor snoep en de belofte dat hij een kermispaard zal krijgen. Subtijl van Sinnen maakt de jongen uit voorzorg wijs dat de koster ‘Niemand’ heet.

Plots komt Boerdelijck geck weer thuis. De koster kan langs achter ontsnappen en wanneer de vader zijn zoon vraagt wie er naar buiten is gegaan en van wie hij wijn en snoep heeft gekregen, antwoordt de knaap, half naar waarheid, telkens ‘Niemand’. De volle waarheid komt aan het licht als de koster voorbijwandelt en Loeris uitroept dat daar de heer Niemand loopt… Boerdelijck Geck timmert daarop een groot hondenhok. Als de koster weer langskomt, naar verluidt op weg om de klokken te luiden, spot hij met Boerdelijck Geck, want dat hok is veel te groot en geen enkele hond zal erin kunnen gevangen worden. Om dit aan te tonen kruipt de koster zelf in het hok en wordt zo gevangen genomen. Op voorstel van Loeris wordt hij bovendien gestraft: hij wordt ‘Niemand’ gedoopt en krijgt een emmer water (of urine?) over zich heen.

 

Thematiek

 

Naast entertainment ook negatieve zelfdefiniëring vanuit burgerlijk perspectief. Negatieve zelfbeelden zijn hier de overspelige echtgenote en de geile koster. Op het einde van het spel richt Boerdelijck Geck zich tot het publiek met de boodschap dat men andermans vrouw niet mag begeren, anders loopt het slecht af [ed. 1997: 128r (verzen 502-508)].

 

Receptie

 

Stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkersklucht die bewaard bleef in het archief van een Haarlemse rederijkerskamer. Vergelijk ook de thematiek. Verband met Haarlem.

 

Profaan / religieus?

 

Manifest profaan.

 

Aantekeningen : de marskramer Boerdelijck Geck

 

Boerdelijck Geck is een marskramer: hij verkoopt waar [ed. 1997: 123v (verzen 9/43)], meer bepaald spinnewielen en kakstoelen [123v (vers 26) / 124r (vers 51)]. Dit alles wordt zeer duidelijk samengevat in de verzen 178-181 [125r], waar Subtijl van Sinnen op vraag van de koster waar haar man is, antwoordt: Maer achter straeten… / daer is hij sijn saecken gaen ontbinnen / met cackstoelen en wieltgens daermen mee spinnen / al ist een comanschap van cleijn profijt. In het begin wordt deze marskramer voorgesteld als een dronkelap [123v (verzen 10/31-33)] en als een liefhebber van erotische liedjes [123v (verzen 27-28/34-37)], vrij traditioneel-negatief dus. Al snel blijkt deze als nar geklede marskramer echter niet zo dwaas te zijn: hij ontmaskert het overspel van zijn vrouw en straft op gepaste wijze haar minnaar. Op het einde van de klucht ontpopt de marskramer zich tot waarschuwer: hij vermaant het publiek zich niet te bezondigen aan overspel. Uiteindelijk dus toch ook een (gedeeltelijk) positieve marskramer.

 

[explicit 5 juli 1998]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram