Tspel van een sAnders Welvaren (Cornelis Everaert) 1511/1512
[Teksteditie: J.W. Muller en L. Scharpé (eds.), Spelen van Cornelis Everaert, vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden met inleiding en aanteekeningen uitgegeven. Boekhandel en Drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden, [1898]-1920, pp. 51-74 = Een sAnders Welvaren ed. 1920]
[Teksteditie: W.N.M. Hüsken (ed.), De Spelen van Cornelis Everaert – Opnieuw uitgegeven, van inleidingen, annotaties en woordverklaringen voorzien. Deel I, Verloren, Hilversum, 2005, pp. 154-197 = Een sAnders Welvaren ed. 2005]
[Hummelen 1 B 4]
Auteur
De Brugse rederijkers Cornelis Everaert (ca. 1480-1556). Vergelijk ook bij Maria Hoedeken ed. 1920.
Genre
Volgens de ‘tafele’ van het handschrift: een wagenspel (naar verluidt het eerste dat Everaert schreef).
Situering / datering
Dit spel (746 verzen in de editie-1920) is één van de 35 toneelteksten die bewaard bleven in een autograaf-verzamelhandschrift (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, sign. Hs. 19.036). Hij schreef het stuk naar eigen zeggen in 1511. Aangezien Everaert gebruik maakte van de Paasstijl, kan het zijn dat het stuk werd geschreven tussen 1 januari en Pasen 1512 [ed. 2005: 157 (noot 16)].
Inhoud
Meest Elc is verliefd op Dommenacie van Goede en meent haar te kunnen veroveren met de hulp van Practyckeghe List. Na een dialoog tussen deze laatste en Suptyl Bedroch, waaruit blijkt dat alle mensen (en vooral de kooplui en geldhandelaars) list en bedrog gebruiken om rijkdom te verwerven, komt Meest Elc hen om raad vragen. Hij krijgt te horen dat hij eerst de hulp moet inroepen van Eyghen Wasdom die in het Huus van Neersticheyt woont waar ook Dommenacie van Goede vertoeft. Als Meest Elc dan vraagt hoe hij Eyghen Wasdom moet vinden, leggen Practyckeghe List en Suptyl Bedroch hem uit dat hij bij het handel drijven allerlei listen en bedriegerijen moet hanteren om op korte tijd zoveel mogelijk geld te verdienen. ‘Rapen en schrapen’, zo luidt hun boodschap in een notendop.
Onmiddellijk daarna verschijnt Eyghen Wasdom en Meest Elc neemt contact met hem op. Eyghen Wasdom brengt Meest Elc bij Dommenacie van Goede die zegt dat zij gehoorzaam moet zijn aan wie haar navolgt, want dat is de opdracht die zij van God heeft meegekregen. Zij beveelt Eyghen Wasdom Meest Elc te kleden met ‘tydelicke eere’ en hem ‘tsoorghens habyt’ uit te trekken. Practyckeghe List en Suptyl Bedroch prijzen Meest Elc en voorspellen dat zijn profijt nu zal toenemen ‘in sweerels ghespan’. Dan komt Een sAnders Welvaren (Andermans Voorspoed, een sober geklede vrouw) klagen dat Meest Elc haar verstoten heeft. Zij gaat naar hem toe om hem te verwijten dat hij alleen nog maar aan zijn eigen voordeel denkt en gebruik maakt van list en bedrog om zijn bezit te doen toenemen. Het welzijn van de anderen trekt hij zich niet meer aan en zo verspert hij de brug van ‘Voorspoedeghen Ghanc’. Meest Elc stuurt haar na dit sermoen weg, op aanraden van Suptyl Bedroch en Practyckeghe List.
Daarop gaat Een sAnders Welvaren de hulp inroepen van Ghetughe der Waerheyt (gekleed als Mozes met twee stenen tafelen in de hand). Door te verwijzen naar de Bijbel en de Tien Geboden kan deze Meest Elc tot inkeer brengen. Deze laatste laat zijn werelds gedrag varen en ten slotte toont Ghetughe der Waerheyt hem een toog (een ‘fyguere’) met de lijdende Christus.
Thematiek
De verzen 713 en 741 lijken erop te wijzen dat dit wagenspel werd gespeeld tijdens de Vasten of met de Paasdagen. Het spel is duidelijk allegorisch en stichtelijk van aard. De boodschap is manifest gericht op de kooplui in de stad: dezen moeten zich hoeden voor valse en bedrieglijke handelspraktijken, want anders mishagen zij God en komen zij terecht in de hel. De moraal van het wagenspel zit duidelijk vervat in de eindverzen (737-746) die uitgesproken worden door Ghetughe der Waerheyt: Meest Elc (Zowat Iedereen) moet zijn zonden biechten tijdens deze ‘heleghe daghen’ en voortaan Gods gebod vervullen, dan hij ‘tcot der helle’ ontvlieden.
Receptie
Stadsliteratuur. Het stuk speelt zich af in de stad en is qua thematiek duidelijk gericht op een stedelijk, zich met handel bezighoudend publiek. In de verzen 228-297 schetsen Practyckeghe List en Suptyl Bedroch bijvoorbeeld hoe men als koopman via list en bedrog ze snel mogelijk rijk kan worden op de kap van een ander [vergelijk ook de verzen 33-136 die tot de conclusie leiden dat zowat iedereen (Meest Elc: zowel wereldlijke als geestelijke personen) verlangt naar list en bedrog om er zijn eigen voordeel mee te doen]. Uiteraard is dit bedoeld als negatieve zelfdefiniëring voor het stadspubliek dat naar het wagenspel stond te kijken. Verder was Everaert een Brugse stadsrederijker. Verband met Brugge.
Profaan / religieus?
Sterk stichtelijk-religieus van aard.
[explicit 29 juli 1993 / 11 september 2016]