Pyramus ende Thisbe ed. 1965
Pyramus ende Thisbe
(Matthijs de Castelein) circa 1520
[Kritische teksteditie: G. van Es (ed.), Piramus en Thisbe – Twee rederijkersspelen uit de zestiende eeuw, bronnenstudie en tekstuitgave. Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden – nr. 50, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1965, pp. 157-275]
[Hummelen 4 05] [NK 0270] [Debaene pp. 209-210]
Auteur
In zijn De Const van Rhetoriken (1555) heeft De Castelein zelf meegedeeld dat hij een stuk rond het Piramus en Thisbe-thema geschreven heeft [ed. 1965: 30]. De zestiende-eeuwse drukken noemen geen auteur, maar in de twee Rotterdamse drukken uit de vroege zeventiende eeuw wordt het spel op naam gezet van de Oudenaardse rederijker Matthijs de Castelein.
Genre
Naar de inhoud een rederijkersdrama, dat de vorm van een ‘volksboek’ heeft gekregen. Van Es noemt het ‘een sentimenteel-romantisch spel gebouwd op een klassiek thema’ en een ‘tragisch liefdesdrama met tendens naar het burgerlijk drama’ [ed. 1965: 34].
Situering / datering
Pyramus ende Thisbe is een rederijkersdrama van 1531 verzen dat naar alle waarschijnlijkheid geschreven werd door Matthijs de Castelein. Van Es signaleerde twee zestiende-eeuwse en twee vroeg-zeventiende-eeuwse drukken.
Resoort en Pleij [R.J. Resoort en Herman Pleij, “Nieuwe bronnen en gegevens voor de literatuurgeschiedenis van de zestiende eeuw uit Parijse bibliotheken”, in: Spektator, jg. 5, nrs. 10/11 (mei 1976), pp. 637-659, meer bepaald pp. 647 e.v.] signaleerden nog twee zestiende-eeuwse drukken…
Aan de tekstuitgave van Van Es ligt de ongedateerde Antwerpse druk ten grondslag, die verbeterd is met behulp van de Gentse en Rotterdamse drukken. Het spel is vermoedelijk een jeugdwerk van Matthijs de Castelein, dat geschreven werd omstreeks 1515-18 en waarvan reeds omstreeks 1520 bij Jan van Ghelen te Antwerpen een (wellicht de eerste) druk verscheen. Deze druk is beter geweest dan de ongedateerde Antwerpse druk en lag waarschijnlijk aan de basis van de Gentse druk uit 1573 (en dus ook van de Jan II van Ghelen-druk uit 1569-82). Van Es [ed. 1965: 79 / 111] wijst erop dat het drama oorspronkelijk niet als volksboek bedoeld was. Het werd ongetwijfeld geschreven om opgevoerd te worden en later werd het door de drukkers ingedeeld in hoofdstukken en voorzien van opschriften en prenten om uitgegeven te worden als leesboek. De belangrijkste bron waaruit De Castelein geput heeft, was zonder twijfel de Bible des poètes.
Inhoud
Na een korte proloog verschijnen de sinnekens Bedriechlic Waen (Bedrieglijke Fantasie) en Fraudelic Schijn (Valse Schijn), blijkbaar twee mannen. Zij herinneren zich het drama van Pyramus en Thisbe (volgens de proloog 15-jarigen), waar zij bij aanwezig waren en dat ook door Ovidius werd beschreven. Zij schetsen de beginsituatie van de twee geliefden (Babilonië, verliefd, muur, spleet) en kondigen aan dat deze historie nu in spelvorm zal vertoond worden. In de volgende scène treden Pyramus en Thisbe op. Zij zijn nu geen kinderen meer en als verliefden bewieroken zij elkaar, maar uit angst voor nijders moeten zij hun liefde verborgen houden. Als zij afscheid hebben genomen, komen de twee sinnekens de draak met hen steken. Zij delen ook mee dat de moeder van Thisbe door een knecht van haar man op de hoogte is gebracht van de vrijage.
De moeder is bezorgd om de eer van haar dochter, en de sinnekens stoken haar op. De meid zegt wel dat het een mooi huwelijk kan worden, maar de moeder is bang voor roddel en draagt de meid op Thisbe goed in het oog te houden. In de volgende scène vernemen we dat de sinnekens de families van Pyramus en Thisbe tegen elkaar hebben opgezet, zodat er van een huwelijk weinig in huis kan komen. De vader van Pyramus is ontsteld omwille van de burenruzie en verbiedt zijn zoon om Thisbe nog te zien. Thisbe zelf klaagt tegenover de meid en haar moeder, maar krijgt geen toestemming om zich nog aan Pyramus te laten zien. De sinnekens triomferen en gaan ervoor zorgen dat Pyramus en Thisbe elkaar ontmoeten. Pyramus gaat bidden in de tempel van Venus om Thisbe opnieuw te mogen ontmoeten. Ook Thisbe klaagt thuis tot Venus over haar toestand, maar dan ziet zij een spleet in de muur: zij hangt er haar gordel in, opdat Pyramus de spleet ook zou opmerken.
Pyramus heeft de gordel en de spleet al snel ontdekt. De sinnekens triomferen. Bij hun volgende ontmoeting aan de spleet spreken Pyramus en Thisbe af om ’s nachts samen te komen bij een fontein naast een moerbeiboom, vlakbij het graf van Ninus. Opnieuw triomferen de sinnekens en zij beschrijven hoe Thisbe ’s nachts haar huis verlaat. Thisbe arriveert dan bij de fontein en vlucht weg voor een leeuw. De sinnekens beschrijven hoe de leeuw de verloren hoofddoek van Thisbe met bloed bevlekt. Zij hopen dat Pyramus nu zal denken dat de leeuw Thisbe gedood heeft. Zo gebeurt ook en uit wanhoop steekt Pyramus zijn zwaard in zijn lichaam. In de volgende scène ontdekt Thisbe dan de stervende Pyramus. Ook zij pleegt zelfmoord met hetzelfde zwaard. De sinnekens, die doen of zij medelijden hebben, beschrijven hoe Thisbe en Pyramus samen begraven werden. In een laatste scène geven de vader van Pyramus en de moeder van Thisbe dan een christelijk-allegorische interpretatie van het verhaal.
Zie voor een uitgebeide samenvatting van de inhoud ook ed. 1965: 22-28.
Thematiek
Van Es heeft erop gewezen dat De Castelein de Piramus en Thisbe-stof op een andere manier benaderde dan de auteur van het Haarlemse spel (vergelijk Piramus en Thisbe ed. 1965). Terwijl deze laatste de zinnelijke liefde veroordeelt als antipode van de goddelijke minne, brengt De Castelein eerst zonder kritische instelling de dramatisering van een klassiek verhaal, waarna dit profane gegeven op het einde in een afgesloten geheel allegorisch en theologisch getransponeerd wordt [ed. 1965: 22 / 28 / 43-44]. In de laatste 57 verzen van het stuk zijn het de vader van Pyramus en de moeder van Thisbe die gezamenlijk de religieuze betekenis van de ‘historie’ in een allegorie uitwerken. Dat gaat als volgt…
Vergelijk ook ed. 1965: 43-44. Het zuiver profane verhaal van Pyramus en Thisbe krijgt zo op het einde een duidelijke gheestelike morale mee (reeds kort aangekondigd in vers 20).
Receptie
Dit stuk werd geschreven door de uit Oudenaarde afkomstige rederijker Matthijs de Castelein en bleef bewaard in drie Antwerpse, een Gentse en twee Rotterdamse drukken. Dit alles wijst op stadsliteratuur. Verbanden met Oudenaarde, Antwerpen, Gent en Rotterdam.
Profaan / religieus?
De allegorische interpretatie op het einde geeft aan Pyramus ende Thisbe uiteraard een stichtelijk-religieuze strekking, maar dat neemt niet weg dat het verhaal op zichzelf genomen zuiver profaan van aard is.
Persoonlijke aantekeningen
Pyramus ende Thisbe is een vrij vervelend toneelwerk, dat grotendeels ontsierd wordt door het voortdurende gebruik van een gezocht-artificiële woordenschat (bastaardwoorden: een typische rederijkerskwaal). Ook de scènes met de sinnekens (hier gaandeweg veeleer spottende commentatoren dan gepersonifieerde ondeugden en onruststokers) zijn een stuk zoutlozer dan in andere contemporaine spelen het geval is. Matthijs de Castelein was duidelijk geen topauteur. In de meeste recente Nederlandse literatuurgeschiedenis (Pleij 2007) is over dit spel dan ook niets terug te vinden, afgezien van één nietszeggend regeltje (wat afbreuk doet aan de status van dit boek als literairhistorisch referentiewerk: het is een minpuntje van Het gevleugelde woord dat we al vaker hebben moeten vaststellen). Knuvelder [I 1970: 480-482] is in dit opzicht bevredigender: bijna twee bladzijden krijgt het spel. Hij is er echter meer over te spreken dan wij en noemt het ‘in veel opzichten kenmerkend voor de beste aspecten van de rederijkerskunst. De taal is klankrijk en soms fraai lyrisch; andere technische vormaspecten waaraan de rederijkers waarde hechtten (rijmklanken, strofebouw) zijn ruimschoots aanwezig.’
Van Mierlo [II 1940: 259] was blijkbaar minder enthousiast: bij hem krijgt Pyramus ende Thisbe welgeteld vier nietszeggende regeltjes toebedeeld. Bij Te Winkel [II 1922: 394] is dat nóg minder: twee regeltjes (en een bibliografische voetnoot). En ook Ten Brink [1897: 234] is bijzonder kort van stof, al geeft hij wel mee dat de auteur ‘geheel onaangedaan (blijft) door de elegantie van Ovidius’ en dat ‘zijn drama ontsierd (wordt) door een paar houterige allegorieën: Bedrieghelic Waen en Fraudelic Schijn.’ Maar goed, al blijft de uitwerking van het Piramus en Thisbe-verhaal hier redelijk dor, de allegorese op het einde maakt het werk toch interessant voor wie 15de- en 16de-eeuwse symboliek bestudeert.
Recensie van de editie-1965
[explicit 14 augustus 1992 / 21 juli 2022 – Eric De Bruyn]