Die Scandaleuse Hoerengordynxkens
wehggescoven deur Pater Cnipschere
(Anna Bijns?) XVI?
[Teksteditie: Lode Roose (ed.), “Een literair curiosum: een aan Anna Bijns toegeschreven satirisch toneelwerkje”, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Nieuwe Reeks, 1988, afl. 1, pp. 91-108 = Hoerengordynxkens ed. 1988]
Auteur
Op de titelpagina van de tekst zelf wordt Anna Bijns als auteur genoemd. Roose meent echter dat het om het werk van een 18de-eeuwer gaat [ed. 1988: 91-93 / 105 / 107].
Genre
Een kort satirisch toneelwerkje [ed. 1988: 105 / 108].
Situering / datering
In de Stedelijke Bibliotheek te Haarlem wordt een convoluut bewaard waarin zich 19 meestal korte gedrukte gelegenheidswerkjes bevinden uit het einde van de 18de eeuw, meer bepaald uit de periode 1781-1794 (sig. 37 F 27). Hoerengordynxkens (151 verzen) is het 13de uit de reeks. De titelbladzijde vermeldt geen datum, drukker of uitgever, maar wel dat het toneelstukje geschreven werd door Anna Bijns en te Antwerpen in 1592 vertoond werd [ed. 1988: 91-93 / 105]. Is hier sprake van een 18de-eeuwse mystificatie of is Anna Bijns werkelijk de auteur van de tekst?
Inhoud
Zie hiervoor ed. 1988: 106-107. Rooses samenvatting van de inhoud bevat echter een aantal fouten.
Thematiek
Op het einde van de tekst (verzen 148-151) formuleert de ‘Prince der Camere’ de moraal als volgt: Ydere strecke het tot zyne beteringhe en bekeeringhe / En bizonderlicke aan de heilige Paterkens tot leerlinghe / Niet al te veele na die oorblazing der heilige Furia te luistren / Om datte die zich zo ligt door vleischlicke zonde laten kluistren. De Heilige Furia is in het stuk de personificatie van de strenge kloosterdiscipline. Volgens Roose kan het stuk onmogelijk van Anna Bijns zijn, omdat de moraal volgens hem een aansporing tot de zonde zou inhouden [ed. 1988: 107].
Volgens heeft Roose de strekking van dit (inderdaad merkwaardige) toneelwerkje niet begrepen. Voor het auteurschap van Anna Bijns pleit namelijk het feit dat een gelijkaardige moraal als in dit stuk gepropageerd wordt, ook voorkomt in een refrein van Anna Bijns [zie Bijns 1886: 80 (refrein 21, strofe e, verzen 5-12)]. In dit zotte refrein wordt beschreven hoe een aantal nonnetjes ‘over de hekel springen’, dat wil zeggen: zich dwaas gedragen. De moraal in het envoi luidt als volgt: Al latent de cloosterlien somtijts wat mallen, / Daer op en wilt niet beenen of cnagen, / Gelijck clapaerts doen, die van elcken callen; / En twaer beter, dat zij hem selven besagen. / Hoe zouden sij de zwaerheyt der oordenen verdragen, / Zouder niet wat vruechden onder mingen? / Men moet altemet de fantasijen veriagen, / Al zoumen over de hekel springen. Leggen we deze verzen naast Hoerengordynxkens, dan wordt de strekking van dit laatste zondermeer duidelijk: in het strenge kloosterleven moet af en toe plaats geruimd worden voor wat ontspanning, want anders zal de strenge discipline (= de Heilige Furia) ertoe leiden dat vele kloosterlingen van het rechte pad afdwalen, omwille van de te hoge eisen. Met andere woorden: in het klooster kan en mag de boog niet altijd gespannen staan (zie ook de bekende middeleeuwse vergelijking met het wijnvat dat af en toe moet ontlucht worden). Zie over dit refrein ook Coigneau I 1980: 60-61, en Coigneau II 1982: 309.
Receptie
Stadsliteratuur, indien het stuk inderdaad van Anna Bijns is: in dat geval betreft het een rederijkerstoneelstuk. Het geïntendeerde publiek bestaat wel duidelijk uit (stads?)kloosterlingen. Verband met Antwerpen.
Profaan / religieus?
Een mengeling van religieuze en profane elementen, met nadruk op het religieuze.
[explicit 25 juni 1994]