Een schoon gheestelick meyspel van
tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele
(Robert Lawet) 1571-83
[Teksteditie: L. Scharpé (ed.), R. Lawet: Gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele. Leuvense Tekstuitgaven – deel 2, H. Bomans en Van Brusselen – E. van der Vecht, Leuven-Amsterdam, 1906 = Reyne Maecxsele ed. 1906]
[Hummelen 1 M 3]
Auteur
Robert Lawet (gestorven te Brugge vóór 1596), een kastelein en rederijker uit Roeselare, verbonden aan de rederijkerskamer De Zeegbare Herten aldaar [ed. 1906: 72 / 85].
Genre
Een rederijkersspel. Volgens de titel: een ‘geestelijk meispel’.
Situering / datering
Dit spel (1356 verzen in de editie-1906) bleef bewaard in een verzamelhandschrift (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II 154, ff. 19-45) [ed. 1906: 65 / 67]. Lawet schreef zijn voornaamste werken tussen de jaren 1571 en 1583 [Knuvelder II 1971: 88].
Inhoud
- [verzen 1-129, proloog] tAmoreus Jngien (een jongeling) en tOngherust Herte (een landbouwer) discussiëren over de vraag wat verkieslijker is: de ‘Mey’ of de ‘Oest’ (= oogst, augustus). Extraict der Scriftueren en Redelick Ghevoelen, twee geestelijken, komen hun probleem helpen oplossen: men zal daartoe een toneelspel gaan bekijken.
- [verzen 130-614] Op allegorische wijze wordt getoond hoe twee jonkvrouwen, De Vleesschelickheit (het lichaam) en tReyne Maecxsele (de ziel) in een paradijselijk prieel leven, dankzij Den Vadere (= God). Deze laatste heeft hen echter verboden te eten van de boom die in het midden van de tuin staat. De sinnekes Afjonstich Benyden en Dootzondich Opereren slagen er echter met behulp van Quaet Jngheuen (een serpent) in om De Vleesschelickheit toch van de vruchten te doen eten, tot grote ergernis van tReyne Maecxsele. Als De Vader de overtreding ontdekt, worden beide meisjes door Den Jnghele Serubin uit het prieel verdreven. De sinnekes kunnen hun plezier niet op, de twee meisjes beklagen hun toestand. De Vleesschelickheit wordt meegenomen door De Doot en tReyne Maecxsele wordt door Quaet Jngheuen geketend in de hel.
- [verzen 614-672] Extraict der Scriftueren en Redelick Ghevoelen komen nu de allegorie verklaren: doordat Adam in het Aards Paradijs tegen de wil van zijn ziel de drift van zijn lichaam volgde en ongehoorzaam was aan God, moest het vlees van de mens sterven en de ziel wegkwijnen in de hel. tAmoreus Jngien en tOngherust Herte zetten hun discussie verder: noch de Mei noch de Oogst worden in het spel geprezen. Extraict der Scriftueren maant echter tot stilte: het spel gaat nog verder!
- [verzen 673-1300] De sinnekes hebben op hun perdekins tReyne Maecxsele naar de hel begeleid en uiten nu hun vreugde over de triomf. tReyne Maecxsele uit een weeklacht in de hel, maar wordt getroost door Troostende Surcoes (een engel). Deze voorspelt de reddende komst van Christus (de geestelijke ‘Mey’). Goetwillich van Herten (een jongeling = Christus) is verliefd op tReyne Maecxsele en vraagt De Vader nu of hij haar mag redden en naar de hemel brengen. Dat mag, op voorwaarde dat Goetwillich van Herten haar ‘de Mei draagt’ en met zware arbeid ‘zijn oogst vergaart’. Als tReyne Maecxsele klaagt dat zij de moed haast heeft opgegeven, komt Troostende Surcoes haar zeggen dat de redding nabij is: hij vertelt haar in het kort het levenshaar en de Passie van Christus. Goetwillich van Herten klaagt over de ontrouw van de wereld. Troostende Surcoes komt tReyne Maecxsele nogmaals aankondigen dat de redding nu zeer nabij is. Ook Goetwillich van Herten praat tReyne Maecxsele nogmaals moed in: hij (Goetwillich) zal sterven, maar daarna eeuwig leven. De sinnekes bereiden zich voor op de komst van Goetwillich van Herten naar de hel. Zij kunnen echter niet verhinderen dat deze laatste tReyne Maecxsele uit de hel komt redden.
- [verzen 1301-1356, conclusie] tAmoreus Jngien geeft na het zien van het spel toe dat de Mey moet buigen voor de Oogst. Volgen nog een waarschuwing tegen het te veel verhangen zijn aan de vergankelijke aardse ijdelheden (sMeys joueshyt,de tydelicke Mey) en een aansporing om Christus en zijn geestelijke Mey na te volgen, zodat deze zijn ‘Oest’ in de hemelse schuur kan opslaan.
Thematiek
Stichtelijk-allegorisch. Het concrete thema wordt goed samengevat door het opschrift boven het spel: Een schoon gheestelick meyspel v(an) tReyne Maecxsele [= de menselijke ziel] due duer de Vleesschelickh(eyt) [= het menselijk lichaam] bedroghen werdt ende wederomme gherepareert es duer Ghewillich van Herten Christum Jesum den zalichmakere der werelt [ed. 1906: 3]. Het abstracte thema (de moraal) wordt duidelijk uitgelegd op het einde van het stuk (verzen 1336-1348): door de gehechtheid aan de aardse wellusten en ijdelheden heeft de mens sinds Adam in erfzonde geleefd, maar Christus is hem komen verlossen.
Knuvelder [II 1971: 88 (noot 3)] wijst erop dat Lawet te boek stond als katholiek auteur. Vergelijk echter ook J.J. Mak, Uyt ionsten versaemt, Zwolle, 1957, pp. 148-152.
Receptie
Stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkersspel van een rederijker uit Roeselare, die ook een tijd in Brugge woonde, waar hij overleed. Verbanden met Roeselare en Brugge.
Profaan / religieus?
Stichtelijk-religieus van aard.
[explicit 30 december 1994]