STRIJPEN
1a Strijpen = strepen
Der vrouwen natuere ende complexie ed. 1980 (circa 1538)
- D1r. Gedrukte artesliteratuur. Rode verwe oft ruyffe int aensicht met veel strijpe(n) / beteykent een heete co(m)plexie.
Etymologicum ed. 1974 (1599)
- 538. Nederlands-Latijns woordenboek. Strijpe.j.strepe. Stria, striga, linea. / Strijpt kleed. Vestis discolor, lineis variegata (streep, strook, lijn / een kleed met verschillende kleuren, met verschillende lijnen). Pagina 537 wordt ‘strepe’ verklaard als: Stria, striga, linea, tractus: % Litura (tractus = streep, litura = doorhaling, uitgewist woord).
1b Strijpe = streep (in verband met textielnijverheid)
Het etymologisch woordenboek van De Vries (De Vries 1971: 709) verklaart bij ‘streep’: smalle strook goed op een andere stof, chevron; woord van de textielindustrie (eerst sedert 1626 en daarom wel ontleend, vgl. Bense 481).
MNDHW 1980: 386, verklaart stripet als: ‘gestreift, bunt; als Fehler im Tuche’. Blijkbaar is ‘strijpen schieten’ dus een term uit de lakenweverij: een foute draad schieten in het weefsel, en vandaar figuurlijk: iets doen wat niet mag.
Die Rose ed. 1976 (circa 1280)
- 10 (verzen 549-556). Berijmde allegorie. De kledij van Ledicheit, het meisje dat de poort van de tuin opendoet, wordt beschreven: So hadde die scone angedaen / Twee witte handscoen, die haer wel staen, / Ende diere cleder ende rike, / Datmen nine vonde hare gelike, / Daer menich guldine stripe in gaet / Ende menich scone rikelic naet. / Sine hadde te doene ander sake / Dan si haer selven behagel make.
Viaene 1977b (circa 1380)
- 131. In een Middelnederlandse tekst (De properheden van den steden van Vlaendren, Hs. K.B. Brussel) met bijnamen van Vlaamse steden, onder meer: Strypgarenmakers van Oudenborch (vers 32).
Hanneken Leckertant ed. 1950 (1541)
- 74 (verzen 206-207). Rederijkersklucht. Lippen: Ick, heb ick niet goet fatsoen in desen rock? / Hanneken: Ja ghij, ghinck deur de mouwe een strepe. Commentaar van Kruyskamp: ‘Waarsch. Wordt hier gezinspeeld op een narrendracht; strepe is misschien op te vatten als afscheiding tussen twee verschillend gekleurde gedeelten, wat een der kenmerken van het narrenkostuum was; zie voor een andere opvatting Stoetts uitgave. De verklaring van Stoett [ed. 1932: 131]: een streep is hier een verkeerde, minderwaardige draad n ongeverfde witte of grauwe stof. Stoett verwijst ook naar de Middelnederduitse zegswijze ‘enen stripen im rocke haben’, gezegd van een vrouw van een niet ongerepte naam.
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 30 (regel 8). Spreekwoordenverzameling. Tis een quade strijpe in een guet laken. Vergelijk De Blinde die tgelt begroef ed. 1934: 74 (verzen 199-200) [XVIB]. Blinde Man heeft gedroomd dat zijn geld weg is. Cnape reageert: Bij gans! In een goet laecken / Waer dat een quae scheure, wadt eenen quick! Aantekening (p. 140) verklaart: ‘dat zou een ramp zijn’. Synoniem = ‘Tis een quade strype in een guet laken’.
dWerck der apostolen cap. 3, 4 en 5 ed. 1903 (XVIA)
- 335. Rederijkersspel. Valsch Propheet en Schoon Ypocrijt zijn elkaar de mantel aan het uitvegen. VP tot SY: Siet hem seluen byden nuesen nypen, / Wat weet hy strypen in ander laken te maken. De verklaring van Pijper is fout: ‘Andermans goed bij stukjes wegnemen’. Strijpen in ander laken maken = foute draden aanbrengen in het laken van een ander = iemand anders op zijn fouten wijzen, terwijl men zelf niet deugt. SY antwoordt: Neen ghy weet de saken te craken, / Ja heel laken te kaken, ghy zijt gheen dwaes. M.a.w. SY zet de lakenmetafoor verder, deze keer echter niet in verband met ‘strijpen’, maar in verband met het maken van winst: hele lakens wegkapen voor zichzelf. Dit is een bevestiging van de verklaring van ‘strijpen schieten’ in de context van de lakenweverij.
De Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
- 121r (vers 1613). Rederijkersspel. De ‘sodt’ over het feit dat zondaars zich een tijdje voor de schijn bekeren en dan weer hervallen: Hoe heijlich is hij nu, strijpgen wil altijt paers sijn.
1c Strijpe(n) = verkeerde, zondige eigenschap of daad [RG 1959: 406], misdaad, slechte handeling [Van Helten in Bijns ed. 1875, glossarium, p. 70]
Pleij 1994: 63, noteert dat veelkleurigheid, vooral in streep- of dambordmotieven, in de Middeleeuwen als erg pejoratief werd ervaren.
Pleij 1988 (1448)
- 186. Volgens de reglementen van de Gentse rederijkerskamer De Fonteine (1448) is het verboden dat yemen den anderen vilainlic of scouffierlic toesprake met vlouckene, lueghestreepenen of dorperinge sprake van vrouwen. Volgens MNHW 1981: 336-337, is ‘logenstrepen’ (leugenstrepen, leugenstropen, logenstraffen) hetzelfde als ‘logenspreken’, namelijk ‘iemand voor een leugenaar uitmaken, iemand heeten liegen’. Kiliaan verklaart ‘loghen-stroopen, loghen-straffen’ als: Arguere siue insimulare mendacij (beschuldigen van een leugen) [Etymologicum ed. 1974: 290].
Ieper: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 157 (verzen 97-99). Rederijkersspel. Cleynmoedighe: En dat licht straft mijn zondighe strijpen, / Hoe dat ic alle Gods gheboden ghemist hebbe / En alle zijn goede weldaetten verquist hebbe. Aantekeningen: strijpe = streek.
Vrou Lorts ed. 1994 (1565)
- 31r (verzen 205-206). Rederijkersspel. Vrou Lorts vertelt Tgemeen Volck hoe hij geld kan verdienen door bedrog: waermen huijsen vercoopt, past een plockpenninken te grijpen / Let wel op sulcke strijpen, hoe die mogen sijn.
Bijns ed. 1875 (1567)
- 391 (Boek III, refrein 50, strofe a, verzen 5-7). Vroed rederijkersrefrein. Mijn edel siele, daer ghij onvernepen / U Godlijc beelde in hadt gheprent, / Die heb ik bevlect met veel sondiger strepen.
tReyne Maecxsele ed. 1906 (1571-83)
- 16 (verzen 292-293). Rederijkersspel. Het ene sinneke tot het andere over tReyne Maecxsele: zij is voorbestemd om hun verloren plaats in de hemel in te nemen. Afjonstich Benyden zegt: Want my es in doore beten, zonder fraudighe strepen / dat zou met huer ghespelenede daer toe es ghescepen.
Jesus onder die leeraers ed. 1941 (1580)
- 127 (vers 236). Rederijkersspel. Jezus legt het Paschafeest allegorisch uit. Over het ongedesemd brood: Een zachtmoedigen aard zonder bittere strijpen. Strijpen = onaangename karaktertrekken, niet zuur als desem.
- 162 (vers 1004). Jezus over de Schriftgeleerden: God heeft hen niet hoog op om haar loze strepen, die men uit haar ziet blijken. Aantekeningen: strepen = streken.
De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 116 (verzen 619-620). Rederijkersspel. Den Troosteloosen Zondare vraagt om een leerrijk toneelstuk. Scriftuerlick Troost antwoordt: Naer ons beste connen / Zal u dat ghebueren, zonder eenighe fraudighe strypen. Volgens aantekening [p. 250]: fraudighe strypen = valse, bedrieglijke streken.
- 183 (verzen 530-531). Vader tot oudste zoon: Want ghy weet hoe dat met my stont gheschepen. / In sdroufheyts strepen was ick al by verslonden.
De saijer die goet saet saijde ed. 1994 (XVIB)
- 103r (vers 113). Rederijkersspel. Redelick Gevoelen over het feit dat tegenwoordig iedereen zijn zin doet, ook wat religie betreft: dits groot onverstant, tsijn quaede strijpen.
Die Mensch veracht die Redelickheijt ed. 1994 (XVIB)
- 111v (verzen 204-205). Rederijkersspel. Het neefke Onbehoorlijcke Lust zegt: ick weet naw selfs hoemen sal redden tspel / off hoement verbedden sel wantet quae streepen heeft.
Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB)
- 123v (verzen 579-580). Rederijkersspel. Arnstich Opmerken (positief personage) over Die Werlt: och die werlt och arm es heel verscheeden / van alle goe seeden Door valsche strijpen.
Die daet der tirannen ed. 1994 (XVIB)
- 172v (vers 514). Rederijkersspel. De sinnekes zeggen over Veel Steden: Dat waren aers [haar] streepen, Dat waren aers Jonghen.
Mennich Goet Hart ed. 1996 (XVIB)
- 146r (vers 189). Rederijkersspel. Een neefken over Mennich Goet Hart die zij gaan bedriegen: mijn dunct dat hij sulcke strijpen, tjan, te recht wel beprulen mach.
Vruechde en Vreetsaemichghe Liefde ed. 1998 (XVIB)
- 23r (verzen 1539-1541). Rederijkersspel. Het sinneke Goetduncken over het bedrieglijk handelen van de sinnekes: wij sullen hem knoopen an onse Reepken / en vanghen hem al soe met een loos streepken / want met een neepken sullen wij hem ver doven.
1d Strijpen schieten = verkeerde, zondige dingen doen [RG 1959: 406, verklaart: streken uithalen, dwaasheden begaan (met vraagteken!)]
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 312 (verzen 8-10). Amoureus rederijkersrefrein (amoureuze klacht van man): Nv heb ick rechte wantrouwe beseuen / Schalckelijck gheschoren, bedrieghelijck geweuen / Want dwoordt en therte en zijns niet eens. Fouten maken bij weven = zelfde symboliek als ‘strijpen schieten’, hier: vrouw die man niet troost in de liefde.
Menich Bedruct Hart aen een droege chijsterne verleijt ed. 1994 (1577)
- 141v (verzen 731-733). Rederijkersspel. Een neefke zegt tegen de hoofdpersoon: haedieu Jan suff sciet nu vrij strijpen / u sal noch grijpen al thelsche gespuijs / en vliegen mette stuckken nae nobis huis.
Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB)
- 122v (verzen 496-497). Rederijkersspel. Een zondige verleider over de versufte Die Werlt, die raaskalt: Hij sciet meenijgen scoone strijpen / dies sal ick hem doort hoonen pijpen dat hij dansen moet.
1e Strijpen (schieten) = verkeerde, zondige dingen (doen) in verband met erotiek
Van Helten [in Bijns ed. 187, glossarium, p. 69] verklaart ‘strijpen schieten’ als: zich aan onzedelijkheid schuldig maken.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 165 (refrein 43, strofe d, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein (amoureuze klacht). Tvolc zeyt, dat mijn liefken ontrouwe strijpen schiet.
- 213 (refrein 57, strofe c, verzen 12-14). Amoureus rederijkersrefrein (amoureuze klacht). Als men liefken schiet ontrouwe strepen, / Ic mocht oock sgelijcks doen onbegrepen; / Nochtans ic en doe.
Bijns ed. 1875 (1541)
- 125 (Boek II, refrein 7, strofe h, verzen 9-11). Vroed rederijkersrefrein over de lutheranen: Al hebben sij schoon huisvrouwen sij schieten strijpen, / En dat wijf en kindren wel souden behoeven, / Hanghen sij aen hoeren.
1f Strijpen = positieve daden, dingen, handelingen
De saijer die goet saet saijde ed. 1994 (XVIB)
- 106r (verzen 366-369). Rederijkersspel. ‘Die eerste bouman’ over zijn graeff (schop?): Mijn graeff soo mijn dunct vlus veel beter sneet / danse nu Doet, Dus wil ick se wat slijpen / en dan weer beginnen met moede heet / want goet gereetschap maect vaerdige strijpen.
- 112r (verzen 959-962). Goe Informacij legt het spel uit: Tis parabels gewijs vanden heer selfs gesprooken / en is vol wijsheijt belooken maer suldijt begrijpen / soo moet ghij u verstant daer wel op slijpen / anders sullen dees strijpen aen u niet beclijven.
2a (Ge)strijpt = gestreept
Trevirense I ed. 1964 (XIV)
- 71. Glossarium. Stragula: strijptcleet / Stragulatus, -ta, -tum: ghestrijpt.
De Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)
- 39 (regels 33-34). Reisverslag. Over de vogel fenix: Ende hi heeft den stert dwers ghestrijpt van ghelu ende van roder varwen.
- 170 (regels 31-33). Over het eiland Sille waar veel serpenten, draken en krokodillen zijn: Cocodrillen sijn gheluwe ende strijpte serpenten ende hebben vier voete ende corte bene ende langhe clauwen. De oudste druk (circa 1470) heeft ghestrijpt.
- 249 (regels 6-10). Over een Aziatisch eiland: Daer sijn ooc grote serpenten van vjxx voete lanc ende daer sijn ooc vele andere van menigher verwen, strijpte ende rode ende groene, gheluwe, violetten, swarte ende al gheplect.
De Bouc vanden Ambachten ed. 1998 (XIVB)
- 7-8. Over soorten laken: rood, groen, zwart enz… En ook strijpte (Frans: royés).
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 24 (regel 33). Spreekwoordenverzameling. Men sal hem op een strijpt cussen setten / ende smeeren hem die voeten.
De Meyere/Baekelmans 1914 (1651)
- 17 (deel 2 = Kluchtighe Calliope). Beschrijving van het wambuis van een bedelaar: Van dien ghestrepten bras / Ick en weet niet wat het was. Gestreept: slaat op de stof van dat wambuis.
2b (Ge)strijpt = wat niet deugt [RG 1959: 406], wat zondig is
Jans Teesteye ed. 1869 (XIVA)
- 45 (verzen 3202-3209). Dialooggedicht. Het gaat over kleren en habijten. De papen gedragen zich tegenwoordig volledig zoals het gewone volk: Sonder in dien namelijc / Dat tpaepscap noch gheen strijpt en droech. / Nochtan ghebrekes luttel ghenoech. Zit hier een woordspel achter met ‘strijpt’ en ‘gebreken’? Duidt ‘strijpt’ op een kledingstuk + op gebrekkigheid? Was gestreepte kledij een modeverschijnsel dat bij priesters ongepast was?
Doctrinael des tijts ed. 1946 (1486)
- 199 (capittel XLVIII). Aldus, ghi alle, die hier toe affecti hebt, gheeft u verstant hier soe toe, dat ghy gheen gestrijpt cleerck genoemt en sijt, maer excellent supple Trufator Apostolicus. Commentaar op pp. 257-258: gestrijpt = zondig, wellustig (met vraagteken!).
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 237 (nr. V, strofe B, verzen 7-8). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘Myn helsche glorie sal uwen loon zyn’ (een brief van Lucifer aan de lutheristen): Ghy schoolmeesters en ghestrypte artisten, / Houdt u oeck vroom, volcht der weelden treyn.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 204 (fol. 437v, verzen 15-17). Vroed rederijkersrefrein. Zondige, berouwvolle ik tot Christus: dat ick by hu myn erfuenesse mach Anmercken / ende dan in huwe zalicheyt wesen verhuecht / tes in hu spyts alle ghestriepte clercken.
Jesus onder die leeraers ed. 1941 (1580)
- 148 (verzen 699-700). Rederijkersspel. Eerste Leeraer over Jezus: Die Schriftuur, na mijn dunkt, maakt hij verleemd, / Bevlekt, bestreemt na zijn orkonden. Aantekeningen: bestreemt = bestreept (streme = streep) = bezoedeld (erg pejoratief).
3 Strijper = deugniet? [RG 1959: 406], wellusteling [Van Helten in Bijns ed. 1875, glossarium, p. 69], iemand die niet deugt
De Bonte Kapkens ed. 1977 (1600)
- 20 (verzen 15-17). Tafelspel. Een zotskappen verkopende marskramer somt de personen op die zijn zotskappen waardig zijn. Hij weet ze onder meer te brengen: Onder Procureurs, Rethrozijns, ende strijpers / Ende onder Venus knijpers, in summa summarum / Die de Kappe behoeuen, Mallorum Mallarum.
[explicit 24 april 2015]