Wanneer in Middelnederlandse teksten sprake is van de ‘tegennatuurlijke zonde’ (die sonde jegen natueren, in het Latijn: peccatum/vitium contra naturam), dan is het vaak niet duidelijk wat hiermee precies bedoeld wordt. In dat verband wordt ook gesproken van peccatum mutum of ‘stomme zonde’, dat wil zeggen: de zonde waarover weinig of niets gezegd mag worden. Wat logischerwijze mede de vaagheid verklaart die rondom het onderwerp hangt.
*** de wandaad van de benjamieten ***
In het bijbelboek Rechters (hoofdstukken 19-21) lezen we het verhaal van een anonieme man uit het geslacht van Levi wiens uit Bethlehem afkomstige vrouw hem verlaat, waarop de man haar, met succes, weer gaat ophalen in Bethlehem. Tijdens de terugreis zoeken ze onderdak voor de nacht in de stad Giba (Gabaa) waar joden uit het geslacht van Benjamin wonen, maar niemand wil hen helpen behalve een oude man, die zelf een vreemdeling is in de stad. Tijdens het avondmaal komen de mannen van de stad, naar verluidt echte ‘duivelskinderen’, de anonieme leviet opeisen om, aldus de Petrus Canisius-vertaling, ‘gemeenschap met hem te houden’. De oude man smeekt de mannen van Giba om ‘dat kwaad’ en ‘zoiets schandelijks’ (Rechters 19:23) niet te doen, en biedt zijn eigen maagdelijke dochter en de vrouw van de leviet aan, zodat de mannen van Giba met hén hun wil kunnen doen, maar die mannen hebben daar geen oren naar.
In de Noordnederlandse historiebijbel (1458) [ed. 1998: 469] heeft de oude gastheer het in verband met het opeisen van de anonieme leviet over die lelike sonde en die sonde jegen natueren. In dit geval is het duidelijk dat het om mannelijke homofilie gaat. Jacob van Maerlant heeft het in zijn Rijmbijbel (1271) naar aanleiding van dezelfde passage over: Dat was sonde jeghen nature [Rijmbijbel I ed. 1858: 373 (hoofdstuk 166, vers 8343)].
Het bijbelverhaal vertelt dan verder hoe, wanneer de mannen van Giba niet weggaan, de anonieme leviet zijn vrouw aan hen overlevert, waarna zij haar heel de nacht verkrachten, totdat zij ’s morgens sterft (Rechters 19:25-28). Het gevolg van deze wandaad is dat het geslacht van Benjamin, één van de twaalf joodse stammen, door de andere geslachten van Israël tot op 600 man na uitgeroeid wordt (Rechters 20-21). In verband met de groepsverkrachting noteert de Noordnederlandse historiebijbel [ed. 1998: 470]: Si waren alle die nacht ongewoentelic daermede. De Latijnse Vulgaat-versie heeft hier: Quacum tota nocte abusi essent (en de hele nacht misbruikten ze haar). In de versie van Rechters 20 uit de Noordnederlandse historiebijbel verwijst de anonieme leviet tijdens het latere proces als volgt naar de wandaad: Ende si wouden mi verslaen ende mijn wijf uut wreetheit onnatuerliken besigen ende misbruken. Bovendien is er sprake van alsulke ongeoerlofde sonde en tweemaal van die grote lelike sonde. Maerlant formuleert de passage met de groepsverkrachting zo: Doe leedden si daer uter dure / des ghasts wijf daer si mede daden / haren wille sonder ghenaden / ende niet als men ter redenen pliet / maer dattie nature weder biet [Rijmbijbel I ed. 1858: 373 (hoofdstuk 166, verzen 8344-8348)]. De Petrus Canisius-vertaling heeft het in deze context enkel in algemene termen over ‘gemeenschap met haar hebben’, ‘hun lusten koelen’, ‘verkrachten’ en ‘een afschuwelijke misdaad’. Of het misbruiken van de vrouw louter slaat op het feit van de groepsverkrachting, of dat er bovendien sprake is van anaal verkeer of nog andere dingen, blijft op die manier onduidelijk.
*** Lot en de twee engelen in Sodoma ***
Iets gelijkaardigs als de oude gastheer uit Rechters, overkwam ook Lot toen hij in de verdorven stad Sodoma het bezoek kreeg van twee engelen. Ook de inwoners van Sodoma eisen de twee ‘mannen’ op om met hen hun wil te doen en Lot biedt hen zijn twee maagdelijke dochters aan (Genesis 19: 4-8). In Maerlants Rijmbijbel luidt deze passage over de ‘Sodomiten’ als volgt: Tote Lotthe so seiden si dan: / Brinct ons hare voort die man; / later ons mede doen onsen wille. / Loth sprac te hem: Swighet stille / doet minen ghasten niet te leede / ende neemt mine dochtren beede / die maghet sijn ende ombesmet / ende doeter uwen wille met [Rijmbijbel I ed. 1858: 85 (hoofdstuk 41, verzen 1871-1878)].
In het allegorisch-moraliserende prozatraktaat Dat Kaetspel ghemoralizeert (1431) wordt wat de ‘sodomiten’ met de twee ‘mannen’ willen doen, zonde boven natuere genoemd: Inden bibel int bouc van Genesis staet dat Loth ontfync twee gasten in syn huus ende waren twee inghelen inde ghelikenesse van twee mans. Ende als de sodomiten de twee gasten wisten int huus van Loth, waenden dat twee ionghelynghen gheweest hadden ende wildense hebben omme daer mede te doene zonde boven natuere. Ende Loth dat ziende, presenteerde hem lieden zine twee dochteren die maechden waren, omme haren wille daer mede te doene [Dat Kaetspel ed. 1915: 99 (regels 18-25)]. Met ‘zonde boven natuere’ wordt hier dus duidelijk weer mannelijke homoseksualiteit bedoeld.
Men zou hieruit kunnen afleiden dat met de term ‘sodomie’ in middeleeuwse teksten steeds mannelijke homoseksualiteit bedoeld wordt. Dat is echter niet zo, want in Het Boek van Sidrac (circa 1320) wordt sodometrie, waarover meegedeeld wordt dat het een ergere zonde is dan moord of diefstal en dat God deze zondaars verschrikkelijk zal pijnigen in de hel, als volgt gedefinieerd: Dat es sodometrie, dat sijn die ghene die liggen met wiven in anderen manieren dan sy souden [Sidrac ed. 1937: 129 (regels 13-15)]. Welke manieren dat dan wel zijn, wordt echter niet uitgelegd. Men kan veronderstellen dat anaal verkeer hier één van de mogelijkheden is, maar wat precies bedoeld wordt, blijft in hoge mate onduidelijk.
Hieronder geven wij een systematisch-chronologisch overzicht van tekstpassages die meestal even onduidelijk zijn, maar soms toch wat meer in detail gaan.
*** de ‘zonde tegen de natuur’ in andere teksten ***
Rijmbijbel I ed. 18581271)
Nieuwe Doctrinael ed. 1915 (XIV)
Die Spiegel der Sonden I ed. 1900 (XIV)
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)
Des coninx summe ed. 1907 (1408)
De Spieghel der Menscheliker Behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
Blome der doechden ed. 1904 (XVa)
Die Spiegel der Sonden II ed. 1901 (1434-36)
Dat Cancellierboeck ed. 1932 (XVB)
Het Geraardsbergse handschrift ed. 1994 (1460-70)
Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)
Brugman ed. 1948a (circa 1470)
Tvoyage van Mher Joos van Ghistele ed. 1998 (XVd)
Der Sotten Schip ed. 1981 (1548)
*** op zoek naar meer duidelijkheid ***
Uit bovenstaand overzicht kunnen we in elk geval concluderen dat onder de ‘zonde tegen de natuur’ onder meer verstaan werden: mannelijke homofilie, lesbianisme, masturbatie, bestialiteit, coïtus interruptus en waarschijnlijk ook anale seks en fellatio/cunnilingus, al worden deze laatste drie dingen nooit met zoveel woorden genoemd of beschreven. Ook de coïtus a tergo (op zijn hondjes) kàn als abnormale seks beschouwd worden, maar wordt nooit duidelijk vermeld.
Ook Latijnse bronteksten uit de middeleeuwen nemen vaak een schaamblad voor de mond, als het om het ‘peccatum contra naturam’ gaat. Nemen we als voorbeeld de beruchte Malleus Maleficarum (1487) van Heinrich Kramer, waarin we lezen: Het volgende verdient ten zeerste de aandacht: hoewel de Schrift spreekt over incubussen en succubussen die vrouwen lastig vallen, leest men waar de tegennatuurlijke zonden worden genoemd – niet alleen de sodomie maar ook elke zonde die buiten het daartoe bestemde vat verkeerd wordt bedreven – nergens dat die door incubussen en succubussen worden bedreven. Hierdoor wordt de enormiteit van deze zonden aangetoond, want alle demonen, zonder onderscheid en van alle categorieën,vinden het afschuwelijk om ze te bedrijven, omdat ze ze beschamend vinden. Dit schijnt ook de betekenis te zijn van de glosse bij Ezechiël 16:27: “Ik zal u overleveren in handen van de Filistijnen, dat wil zeggen: demonen, die eveneens blozen om uw pervers gedrag”, waaronder de tegennatuurlijke zonde moet worden verstaan. Wie ogen heeft, moet inzien dat men hier het gezag van de Schrift, wat demonen betreft, moet erkennen. Geen enkele zonde werd immers bij zo velen zo vaak door God gestraft met een smadelijke dood [Malleus Maleficarum ed. 2011: 86 (pars I, quaestio 4), vergelijk ook Malleus Maleficarum ed. 1986: 88-89]. Het gaat hier dus niet enkel over homofilie, maar manifest ook over seks tussen man en vrouw, maar wat Kramer preciés bedoelt, blijft onduidelijk.
In Berents 1985 50, lezen we: ‘Het middeleeuwse kerkrecht maakte dan ook een theoretische indeling van de “sodomie” waarbij sprake was van “sodomia perfecta” (anaal-genitaal verkeer tussen mannen), “sodomia imperfecta” (tussen man en vrouw) en “bestialitas” (geslachtsgemeenschap met een dier)’.
Volgens Dupond 1996: 20, is de ‘onnoembare zonde’ sodomie, wat in enge zin betekent: mannelijke homoseksualiteit, maar in bredere zin ook elke vorm van seksueel contact die niet tot voortplanting leidt. Volgens noot 6 op p. 164 betreft het vooral anale coïtus tussen homo’s en bestialiteit, maar eveneens masturbatie, fellatio en heteroseksueel anaal contact. Dupond 1996: 27, signaleert dat in de vijftiende en zestiende eeuw de stedelijke autoriteiten in de Nederlanden en Noord-Italië tientallen homo’s tot de brandstapel veroordeelden (noot 25 op p. 164 geeft een bibliografie in dit verband).
Bange 1988: 47, noteert in een bijdrage rond voorstellingen over seksualiteit in de late middeleeuwen: ‘De houdingen die men kon aannemen waren eveneens voorwerp van discussie: behalve die waarbij de vrouw op haar rug ligt waren alle houdingen zondig tot zéér zondig. Ten eerste omdat de bevruchting in de eerste houding het beste kon plaatsvinden, en ten tweede omdat men meende dat alle andere houdingen werden gepraktizeerd om meer lustgevoelens op te wekken. Met name het a tergo werd beestachtig genoemd, omdat bij de dieren het mannetje zo zijn wijfje benadert. Anderzijds werd de dierenwereld wel eens als positief voorbeeld aangehaald: dieren paren alleen voor de voortplanting, en zo zou het bij mensen ook moeten zijn’.
Het duidelijkste antwoord dat we tot nu toe gevonden hebben op de vraag wat men precies onder de ‘tegennatuurlijke zonde’ dient te verstaan, staat in de Summa Theologiae, het werkelijk monumentale scholastieke compendium dat in 1265-1274 geschreven werd door Thomas van Aquino. Wanneer het gaat over de ‘vitium contra naturam’, schrijft deze geleerde dominicaan:
Quod quidem potest pluribus modis contingere. Uno quidem modo, si absque omni concubitu, causa delectationis venereae, pollutio procuretur, quod pertinet ad peccatum immundiatiae, quam quidam mollitiem vocant. Alio modo, si fiat per concubitum ad rem non eiusdem speciei, quod vocatur bestialitas. Tertio modo, si fiat per concubitum ad non debitum sexum, puta masculi ad masculum vel feminae ad feminam, ut apostolus dicit, ad Rom. I, quod dicitur sodomiticum vitium. Quarto, si non servetur naturalis modus concumbendi [sic], aut quantum ad instrumentum non debitum, aut quantum ad alios monstruosos et bestiales concumbendi modos [Secunda pars secundae partis, quaestio 154, articulum 11, bron: www.corpusthomisticum.org/sth3146.html#4].
Dit luidt in vertaling (zie voor een Engelse vertaling bijvoorbeeld ook www.sacred-texts.com/chr/aquinas/summa/i):
‘Deze zonde kan verschillende vormen hebben. De eerste vorm is wanneer men zichzelf los van de coïtus, louter omwille van het seksuele genot, bevlekt. Dit is van toepassing op de zonde der onreinheid, die sommigen ‘weekheid’ noemen. De tweede vorm is wanneer men de coïtus uitvoert met een andere soort, wat bestialiteit genoemd wordt. De derde vorm is wanneer men de coïtus uitvoert met iemand van het verkeerde geslacht, bijvoorbeeld een man met een man of een vrouw met een vrouw, zoals de apostel (Paulus) zegt in Romeinen I (:27), en dit heet sodomie. Ten vierde is er het niet uitvoeren van de coïtus op de natuurlijke manier, ofwel omdat men gebruik maakt van de verkeerde lichaamsdelen, ofwel omdat men de coïtus uitvoert op andere monsterlijke en beestachtige wijzen.’
We hebben dus op een rijtje: masturbatie, bestialiteit, mannelijke en vrouwelijke homofilie en ongepaste seks tussen man en vrouw. Alleen dit laatste laat aan duidelijkheid nog wat te wensen over, maar vlak voor de hierboven geciteerde passage staat een argument (het derde van drie) waarop Thomas vlak na de hierboven geciteerde passage (Thomas’ Summa is erg complex gestructureerd) antwoordt. Het argument luidt: Praeterea, luxuria consistit circa actus ad generationem humanam ordinatos, ut ex supra dictis patet. Sed vitium contra naturam consistit circa actus ex quibus non potest generatio sequi. Ergo vitium contra naturam non est species luxuriae. In vertaling: ‘Bovendien bestaat de onkuisheid uit handelingen die bestemd zijn voor de menselijke voortplanting, zoals uit het bovenstaande blijkt. Maar de zonde tegen de natuur bestaat uit handelingen die niet leiden tot de voortplanting. Dus is de zonde tegen de natuur geen vorm van onkuisheid’. Thomas’ antwoord hierop is: Ad tertium dicendum quod luxuriosus non intendit generationem humanam, sed delectationem veneream, quam potest aliquis experiri sine actibus ex quibus sequitur humana generatio. Et hoc est quod quaeritur in vitio contra naturam. Vertaald: ‘Tegen het derde argument moet ingebracht worden dat de onkuise mens niet de menselijke voortplanting nastreeft, maar het seksuele genot, en dit kan niet anders gebeuren dan via handelingen die tot menselijke voortplanting leiden. En dit genot is precies wat hij zoekt in de zonde tegen de natuur’.
Daarmee geeft Thomas van Aquino ons de finale sleutel in handen: als het gaat om seks tussen man en vrouw, dan behoort alles wat niet leidt tot voortplanting tot de tegennatuurlijke zonde. Men kan dus fellatio, cunnilingus, coïtus interruptus en anale seks ook tot deze zonde rekenen, zelfs al worden ze door Thomas niet met zoveel woorden beschreven of vermeld. En tot de ‘monsterlijke en beestachtige wijzen’ waarop men de coïtus uitvoert, zullen hoogstwaarschijnlijk de coïtus a tergo (op zijn hondjes) en vermoedelijk àlle standjes behalve de missionarishouding behoren, zelfs al leiden zij wél tot zwangerschap.
Enigszins grappig om te vermelden in verband met dit laatste, is het volgende. In zijn Rijmbijbel van 1271 beschrijft Jacob van Maerlant hoe een zekere Metodius een goddelijk visioen kreeg over het begin van de wereld, meer bepaald over de periode die duurde van Adam tot Noach en de Zondvloed: Hi bescreef dat doe plaghen / die quade man, in haren daghen / te verkeerne der naturen seden / want si boven liggen deden / die wive, ende selve onder laghen. / Hier omme wildse God plaghen / ende hiet Noe maken die erke [Rijmbijbel I ed. 1858: 51-52 (hoofdstuk 25, verzen 1111-1117)]. God zou de mensheid dus met de Zondvloed gestraft hebben, omdat tijdens de coïtus de vrouwen boven lagen. Was en is dat dan zo erg, is men anno 2012 geneigd te vragen. Maerlant hoeft echter niet zo snel van preutsheid beschuldigd te worden, want na bovenstaand betoog begrijpen we beter dat men in de middeleeuwen ook het cowgirl-standje wel degelijk als een vorm van de ‘zonde tegen de natuur’ beschouwde.
[explicit 15 juli 2012]