1 Vrouwen/meisjes met korte (achter)hielen = wellustige vrouwen/meisjes (die gemakkelijk achterover, op de rug vallen)
[In Dirk Callewaert (vert.), Die Evangelien vanden Spinrocke – Een verboden volksboek ‘zo waar als evangelie’ (ca. 1510), Kapellen, 1992, p. 27, lezen we de correcte verklaring voor dit motief: ‘In het bonte gezelschap van evangeliserende en glosserende spinsters dragen er vier de naam “Cort(e)hiel”. Dit heeft niets te maken met een speciale manier van gaan, maar wel met een opvallende neiging om “achteruit te slaan” of om “achter opten rugge te vallen”. Dit zijn duidelijke allusies op de coïtus’. In zijn recensie van dit boek was Jozef Janssens het nochtans oneens met deze interpretatie van de naam “Corthiele”: ‘Bij deze naam moeten we, anders dan Callewaert, denken aan iets als “korte vereniging” (hielen/helen betekent ook “één worden, vastzitten, vastkleven aan”), met andere woorden, “een vluggertje”’ [J. Janssens, “Laatmiddeleeuwse zelfhulpgroep – Verhalen van winterse spinavonden”, in: De Standaard der Letteren, nr. 2103, 29 augustus 1992].
Janssens herhaalde deze visie nog eens in Jozef Janssens, De middeleeuwen zijn anders, Leuven, 1993, pp. 135-136: ‘Ze heet trouwens niet toevallig: Cortehiel. Het Middelnederlandsch woordenboek helpt ons niet verder met deze betekenis. Het kwam immers tot stand in een tijd toen men zwoer bij de brave, vroom-christelijke middeleeuwen. Toch moet een betekenis als “korte vereniging” (hielen / helen betekent ook “één worden, vastzitten, vastkleven aan”), met andere woorden “een vluggertje”, de schrijver voor de geest hebben gestaan’. In zijn recensie van Janssens’ boek [in Millennium, jg. 7 (1993), nr. 2, pp. 173-176, meer bepaald op pp. 175-176] wordt Janssens door Theo Meder terecht gecorrigeerd: ‘Ook de naam van vrouw Corthiele is sprekend, al vertaalt Janssens deze niet helemaal terecht als “korte vereniging” en “een vluggertje” (…). Bedoelde vrouw is echter letterlijk kort van hiel, dat wil zeggen: ze ligt erg gemakkelijk op haar rug. Tenminste vanaf het eind van de 14e eeuw is het beeld van de vrouw-met-korte-hielen bekend’.
In de 19de eeuw werd de correcte betekenis van het motief ‘korte hielen’ reeds gesignaleerd door P.J. Harrebomée [Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, Amsterdam, 1980 (reprint), deel I, p. 308]: ‘Zij is wat kort gehield. (Korte hielen doen spoedig achterover vallen; daarom zegt men dit van een ligt meisje, daar die gemakkelijk tot oneerbaarheid is over te halen)’. Vergelijk in verband met dit alles ook De Bruyn 2001a: 399 (noot 1627).]
Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)
- 181 (nr. 85, verzen 219-234). De boerde ‘Vanden monick’ van Willem van Hildegaersberch. Want vintmen meyskeijns slap ghegort / Ende sijn hem dan die hielen cort, / Bij enen cleynen occasoen / Machmense opwert nighen doen. / Mar stolpelinghe [voorover] vallen si node, / Dat doet si sijn van herten blode: / Vellen si ontwee nose ofte mont. / Therte en bleve niet ghesont. / Quetsten si knye of ellenboghe, / Soe en sijn si niet in goeden hoghe. / Ende want si aldus sijn vervaert, / Soe vallen si liever achterwaert, / Al wortet hem een deel te suer: / Dan si tlijf in davontuer / Setten of hoer zonde lede, / Want vrouwen hebben altoes gheerne vrede. Dezelfde teksrt in Middelnederlandse Boerden ed. 1957: 78-79 (verzen 219-234) en Lodder ed. 2002: 196 (verzen 219-234).
Die Evangelien vanden Spinrocke ed. 1910 (circa 1520)
- C3r. Een zogenaamd ‘volksboek’. Beerte Corthiele (nomen est omen!) zegt iets erotisch.
- C5r. Over de stuipen dairme(n) achter rugge af valt. Janne Corthiele reageert hierop met iets erotisch-dubbelzinnigs.
- D4r. Beelken Corthiele zegt iets over de liefde.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 171 (refrein 217, verzen 27-30). Zot-erotisch rederijkersrefrein: een apologie van de seks. Ghij ionghe wellustighe vroukens / wat hebdj al corte achter hiekens [lees: hielkens] / Laet dat sadeken sayen inde suete voorkens / twort hemelsche veruullinghe mit salighe sielkens. Ditzelfde refrein ook in Doesborch II ed. 1940: 233 (refrein 129, verzen 40-43) [1528/30]: Ghi ionge lustige abel vroukens, / Wat schaet al hebdi corte achterhielkens, / Laet sayen dat sadeken, wint ionge groukens, / Tis hemelsce vollinge met salige sielkens.
Ghemeene Neerynghe ed. 1920 (XVIA)
- 444 (verzen 189-196). Rederijkersspel van Cornelis Everaert. Het gaat over schoenen. Elckerlyc zegt dat ze te cort ghehielt zijn (wat past bij het thema van het spel: nieuwmodische waren van mindere kwaliteit). Sulc Scaemel antwoordt dat ze dan goed kunnen dienen voor meisjes zoals men er veel vindt in Brugge en die erop gesteld zijn om lichtelic te vallen over rugghe / als zy de cnechten willen ghevoughen.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 637 (verzen 578-579). Rederijkersspel. Het personage Werlt, smalend tot de hoer Vleesch: Ghy laecht veel liever thuys up u hielken / en wond [won] u broot. De aantekening ‘hielken = achterste’ is foutief.
Lieripe ed. 1980 (1561)
- 185 (regels 233-235). Spotprognosticatie. Lepelvysters, tavernmaerten, naeysters, corte gehielde vroukens ende alsodanich volcxken, die liever achter aenhouwen, naeyen dan sy spinnen, al hadden si ’t vlas om niet.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 237 (fol. 287v, verzen 7-8). Rederijkerslyriek van Eduard De Dene. Over de kenmerken van mooie vrouwen: Twee corte hielkens, ter baeten vallende / doen de meyskens lichtelick ouer Rugghe vallen.
- 275 (fol. 308v, vers 13). Zot rederijkersrefrein: comt oock ghewimbraeude Corthieleghe mocxkens.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 211 (fol. 442r, verzen 11-12). Rederijkerslyriek van Eduard De Dene: adieu alle cortghehielde ende Lackevellekens / die consenteert zwyghende met eennen Loer.
Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 (1624)
- 147. Zot-erotisch refrein. Achter stiet hyse over sy waer oock cort van hielen.
In dit verband wordt interessant vergelijkingsmateriaal geboden door de volgende passages…
Elckerlijc ed. 1979 (XVd)
- 20 (vers 310). Rederijkersspel. Het personage Maghe (Familie) zegt: Ic valle op mijn achterhielen. Bedoeld wordt hier: achterovervallen van verbazing.
Die Evangelien vanden Spinrocke ed. 1910 (circa 1520)
- A6v. Een zogenaamd ‘volksboek’. Over de gevolgen van het eten van schapenkoppen, hanenkammen en paling voor jonge meisjes. Beele mitten Tuten zegt dat haar moeder er at en daarom heeft zijzelf drie gebreken: Teerste d(at) ick dicwil op minen rugghe val = dubbelzinnig voor coire.
- C2r. Over de siecten daermen achterwaert af valt opten rugge. Bedoeld wordt: geilheid.
Bijns ed. 1902 (XVIA)
- 213 . Rederijkersgedicht, waarschijnlijk van Anna Bijns. Gaepteylkens, lamheylkens, die Venus kint wieghen. ‘Lamheylkens’ = verschrijving voor ‘lamhieltjes’ = hoerige vrouwen die Luther navolgen (de context refereert duidelijk aan hoerige vrouwen).
Ulenspieghel ed. 1980 (1560)
- 77 (verzen 278-279). Spotprognosticatie. Over de Brugse meisjes: Dees meyskens wordender seer haestelijck vlugghe: / Gheeft men se eens de nope, si vallen op den rugghe.
2 Kakhiel = (kenmerk van / metonymie voor) bedelaar, arme persoon
[In het Nederlands-Latijnse woordenboek van Kiliaan uit 1599 lezen we: kack-hiele. Pernio, morbus calcem pedis precipuè infestans prae frigore = pernio, ziekte die vooral de hiel van de voet aantast ten gevolge van de koude [Etymologicum ed. 1974: 217]. Bedoeld worden dus blijkbaar winterhielen (wetenschappelijke naam: perniones): ten gevolge van de koude gezwollen hielen.]
De groote hel ed. 1996 (1564/65?)
- 31v (verzen 1094-1095). Rederijkersspel (meer bepaald en duivelspel). Lucifer zegt: Dat Dander arm sletten niet hebben / Jae met cackhielen Lopen ende groot verdriet hebben. Het gaat blijkbaar over arme personen.
tHuis van idelheijt ed. 1996 (vóór 1568?)
- 71r (vers 833). Rederijkersspel. Opperman zegt: Alle mans arbeijt moet toch met cackhielen Loopen.
Goetheijt, Lijefde en Eendracht ed. 1994 (1579)
- 156r (vers 645). Rederijkersspel. Het ene neefke tot het andere: als zij tegenslag zouden hebben, zouden zij dan niet te beklagen zijn? Jae wij voiwaer en Liepen met cackhielen.
Menich Mensch en Onversaedelijcke Begeerte ed. 1998 (1597)
- 42r (vers 924). Rederijkersspel. Het sinneke Eijgen Baet zegt over Menich Mensch: Ick hoop dat hij noch met kachielen sal om den ouwen schoijen. Wat ongeveer betekent: ik hoop dat hij nog een bedelaar zal worden.
Hans Snapop ed. 1971-72 (XVI)
- 41 (vers 354). Rederijkersklucht. Over Hans Snapop wordt gezegd: Siet, daer compt Hans Snapop, die kackhiel. Verklarende noot geeft ‘schooier’.
D’Evangelische maeltijt ed. 1992 (XVIB)
- 83r (vers 1750). Rederijkersspel. Een Ijgelijck, smalend over de armen, kreupelen enz. die naar het avondmaal komen: Tis een volck beroijt met cackhielen.
De Troost der Sondaren ed. 1993 (XVIB)
- 148v (vers 641). Rederijkersspel. Het sinneke Uuijt om Winnenge (een marskramer) zegt: Bij mijn cackhielen nu ontvallen alle mijn spillen [spelden].
Mennich Goet Hart ed. 1996 (XVIB)
- 145r (vers 114). Rederijkersspel. Het ene neefken tot het andere, over de hoofdpersoon van het spel: als die de hemel bereikt, zal het slecht met ons aflopen. Dats seker waer cousijn, en Loopen met cack hielen.
Bouwen en Pleun ed. 1985 (1610)
- 235 (kolom 113, verzen 41-42). Tafelspel/rederijkersklucht. Bouwen maakt zich zorgen om zijn zoon: wat zal er van hem worden als hij geen beroep leert? Wat waer hy meer als eenen armen fiel / Oft eenen kackhiel, om broot te beden.
Waech-dragher Kees ed. 1985 (1612)
- 278 (kolom 2, vers 335). Tafelspel. Het personage Reden zegt tot een sleper (kruier): Met eenen cackhiel, suldy noch loopen.
3 Achteruit trappen met de hiel = iets of iemand verstoten, tegen iets of iemand in opstand komen, iets of iemand nadeel berokkenen
[Men notere dat dit is wat de marskramer met zijn rechterhiel lijkt te doen tegenover de valse hond die hem aanvalt op Bosch’ Marskramer-tondo (Rotterdam). De marskramer op de buitenluiken van de Hooiwagen-triptiek (Madrid) doet hetzelfde.]
De moord op Karel de Goede ed. 1999 [XIIA)
- 120. Latijnse kroniek van Galbertus van Brugge. Over de Vlaamse graaf Karel de Goede: Mensen die hij genadig was, hebben de hiel tegen hem opgeheven en hem verraden, zoals in de psalm staat: De mens die ik genadig was, die mijn brood at, hief de hiel tegen mij op. De bedoelde bijbelpassage is Psalmen 41 (40), 10. In Johannes 13, 18 wordt dit psalmvers toegepast op de verrader Judas. Hieruit blijkt deze topos van bijbelse oorsprong is.
Loterijspel ed. 1941 (1596)
- 260 (verzen 250-251). Rederijkersspel. Een spinster is haar beroep beu en zou liever trouwen: Ik zoude gewis veel liever mit een fiel [schelm] te naaiene / En hem daarvoren mit een hiel te paaiene [betalen]. Dat waar mijn koste! Onduidelijke passage. Bedoelt de spinster dat zij met een kerel naar bed wil gaan om hem daarna te verstoten, weg te jagen (met een hiel = een achterwaartse schop)? Of houdt vers 251 een of andere erotische dubbelzinnigheid in?
[explicit 23 november 2016]