‘Het christelijke leerstuk volgens welk Christus na zijn dood afdaalde in de hel heeft geen duidelijk bijbels fundament, maar de idee was zeer aantrekkelijk voor de vroege Kerk. Pas in de 4de eeuw werd het een geloofsartikel’ [James Hall, Hall’s Iconografisch Handboek – Onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst, Leiden, 1992, pp. 363-364]. Vergelijk ook Jan van Laarhoven, De beeldtaal van de christelijke kunst – Geschiedenis van de iconografie, Nijmegen, 1992, pp. 78-79. Over het motief van Christus’ hellevaart in het middeleeuwse toneel, zie E.J. Haslinghuis, De duivel in het drama der middeleeuwen, Leiden, 1912, pp. 13 / 42-46.
Onder ‘limbus’ wordt het voorgeborchte van de hel verstaan (Latijn: limbus = rand, zoom). De Latijnse benaming van dit motief (‘Christus in Limbo’, ook wel ‘Descensus ad Inferos’) kan in het Nederlands weergegeven worden als ‘(Christus’) Nederdaling in de Hel’. In het Engels: ‘Christ in Limbo’, ‘Christ’s Descent into Hell’ of ‘The Harrowing of Hell’. In het Duits: ‘Christus im Limbus’. In het Frans: ‘La Descente aux Limbes’. Het betreft hier verhaalstof die teruggaat op het apocriefe Evangelium Nicodemi, ofschoon in de Bijbel onder meer naar Christus’ nederdaling in de hel verwezen wordt in I Petrus 3, 19-20: ‘In den Geest is Hij dan ook aan de geesten in de kerker gaan preken: aan hen, die eertijds onwillig waren geweest, toen in de dagen van Noë Gods lankmoedigheid bleef wachten, totdat de ark was gebouwd’. Zie voor meer informatie over het Evangelium Nicodemi onze JBP-database ‘Literaire bronnen’ (bij ‘Nychodemus passie ed. 1926’).
Over de uitbeelding van het ‘Christus in Limbo’-thema in de Bosch-navolging, raadplege men Unverfehrt 1980: 201-205, en De Vrij 2012: 562-570, en verder ook de JBP-database ‘Followers’ (bij de lemmata ‘Christ in Limbo’).
Evangelium Nicodemi ed. 2009 (V-VI)
- 190-198. De Latijnse A-versie. Karinus en Leucius, de zonen van Simeon, beschrijven Christus’ nederdaling in de hel. Een licht kondigt de komst van Christus aan. Adam, de patriarchen en de profeten zijn verheugd, Isaïas, Simeon, Johannes de Doper, Adam en Seth leveren commentaar. Tussen Satan en Hades ontspint zich een bezorgd gesprek, onderbroken door een stem als een donderslag die beveelt de poorten te openen. David en Iasïas leveren commentaar. Christus breekt de poorten en de duisternis wordt verlicht. De duivels zijn in paniek en Christus levert Satan uit aan Hades. Hades kaffert Satan uit. Adam en alle heiligen zijn Christus dankbaar, zij vragen Hem om het teken van het kruis in de Hades aan te brengen, Christus maakt daarop een kruisteken over Adam en alle heiligen. Habakkuk en Micah leveren commentaar. Michael neemt de geredde zielen mee into the glorious grace of paradise. Daar ontmoeten ze Henoch en Helias (die er wachten op de komst van de Antichrist) en de goede moordenaar. Tegen de goede moordenaar had de engel die de paradijspoort bewaakte, gezegd: wacht hier even, want Adam en al zijn nakomelingen zullen hier ook arriveren, na de Hemelvaart van Christus. [Dat het om het aards paradijs gaat, wordt niet duidelijk gezegd.]
- 198-204. De Latijnse B-versie. Karinus en Leucius beschrijven Christus’ nederdaling. Er was een groot licht en een stem als een donderslag die beval om de poorten van de hel te openen. Satan beveelt om de poorten te versterken, tussen Satan en Hades ontspint zich een bezorgde dialoog. Adam, Seth, Isaïas, Johannes de Doper, David en Jeremias leveren commentaar. Satan probeert te ontsnappen maar Hades en zijn trawanten verhinderen dit. De donderstem weerklinkt opnieuw en dan arriveert de goede moordenaar in de hel die de komst van Christus aankondigt. De poorten worden gebroken, een licht verdrijft de duisternis en Christus ketent Satan, stoot hem in de Tartarus en levert hem zo over aan Hades. Adam en Eva danken Christus, die hen en de anderen meeneemt to the world above. De heiligen vragen Christus om als teken van Zijn victorie Zijn kruis in de hel te zetten, wat Christus ook doet: het kruis zal voor altijd en eeuwig in de hel blijven staan. Satan en Hades blijven achter in de Tartarus, Karinus en Leucius krijgen de opdracht om ‘in de wereld’ over de opstanding van Christus te gaan getuigen. [Van een aards paradijs als tussenstation vóór de hemel is hier geen sprake.]
- 185-190. De Griekse versie. De twee zonen van Simeon beschrijven Christus’ nederdaling in de hel. Er verschijnt een licht. Abraham, Isaïas, Johannes de Doper, Adam en Seth leveren commentaar. Satan en Hades (die voortdurend de ‘allesverslindende’ en de ‘onverzadigbare’ genoemd wordt) voeren een bezorgd gesprek. Er weerklinkt een stem als een donderslag die beveelt de poorten te openen. Hades beveelt de duivels om de poorten te versterken. David en Isaïas leveren commentaar. Christus breekt de poorten open en de duisternis wordt verlicht. Christus neemt Satan gevangen en levert hem over aan Hades, die Satan uitkaffert. Christus zegent Adam, de patriarchen, de profeten, de martelaren en de voorvaderen en laat hen door de aartsengel Michael naar het ‘paradijs’ brengen. Daar ontmoeten zij Henoch en Helias, die er wachten op de komst van de Antichrist, en ook de goede moordenaar. Tegen Michael, die de poorten van het paradijs bewaakte, had de goede moordenaar gezegd: ‘Leid mij naar de poort van Eden’. De aartsengel liet hem binnen en vroeg hem te wachten op Adam en de rechtvaardigen. [Blijkbaar gaat het hier dus om Eden, dat is: het aards paradijs. Ook in Evangelium Nicodemi ed. 2006: 115, wordt het zinnetje van de goede moordenaar vertaald als: ‘Breng me daarom naar de poort van Eden’.]
Legenda aurea I ed. 1993 (circa 1260)
- 222-224 (hoofdstuk 54). Verzameling heiligenlevens (Latijn). In het hoofdstuk over de Verrijzenis van Christus wordt de Christus in Limbo-topos behandeld, met als bronnen een preek van Sint-Augustinus en het Evangelium Nicodemi. Augustinus laat de duivels opmerken hoe ‘zij die tot nu toe zuchtten onder onze slagen’, in opstand komen met de Verlosser in zicht. Volgens Augustinus werden de goede zielen in het voorgeborchte dus blijkbaar ook gekweld door de duivels. Vervolgens geeft De Voragine een beknopte samenvatting van het verhaal van Carinus en Leucius uit het Evangelium Nicodemi. Christus verschijnt als een licht in de hel. Adam, Isaias, Simeon, Johannes de Doper en Seth geven commentaar, de aartsvaders en profeten verheugen zich. Tussen Satan en Hel ontspint zich een dialoog.Dan beveelt een indrukwekkende stem om de poorten van de hel te openen. David geeft commentaar. De aartsengel Michaël leidt de geredde zielen naar het aards paradijs, waar zij Henoch, Helias en de goede moordenaar ontmoeten. Henoch en Helias zitten naar verluidt in het aards paradijs te wachten op de komst van de Antichrist.
Der leken spieghel II ed. 1845 (1325-30)
- 217-250 (Boek II, hoofdstuk 36, verzen 1271-2092). Didactisch berijmd traktaat. Op het einde van hoofdstuk 35 kondigt Jan van Boendale aan dat hij Nichodemus hystorie gaat navertellen. Het laatste deel van hoofdstuk 36 is een vrij getrouwe maar berijmde Middelnederlandse weergave van de Descensus ad Inferos, het tweede deel van het Evangelium Nicodemi. Carinus en Lucius, de zonen van Simeon, schrijven voor de joodse schriftgeleerden hun ervaringen in de hel op. Als in de hel een groot licht verschijnt, verheugen de profeten en de ‘vadre’ zich, want Adam, Isaias, Simeon, Johannes de Doper en Seth wijzen erop dat dit de Verlosser is. Er ontspint zich dan een lange dialoog tussen Satan en de ‘helle’, die blijkbaar samen heersen over de onderwereld (vergelijk de verzen 1551-1552). Dan volgt een donderslag en een stem beveelt om de poorten te openen. David en Isaias leveren hier hun commentaar bij. Alles verlichtend treedt dan Jezus binnen en Hij werpt Satan in het onderste van de hel. Nadat Jezus een rede heeft gehouden, maakt hij een kruisteken over Adam en de andere goede zielen en laat ze door de engel Michaël naar het paradys leiden, waar reeds Henoch en Helias zich bevinden, die er wachten op de komst van de Antichrist. Ook de goede moordenaar bevindt zich daar. Uit het verhaal van deze laatste blijkt dat het wel degelijk om het ààrds paradijs gaat, want het kruis dat hij meedraagt, moest hij van Jezus laten zien aan de engel die het paradijs bewaakt, en dan zou hun zonder problemen binnen mogen (verzen 1971-1979). Carinus en Lucius vertellen dan verder wat er met hen gebeurd is.
Tafel van den Kersten Ghelove IIIa ed. 1938 (1404)
- 148-161 (Somerstuc, hoofdstuk 9, regels 1-308). Theologisch compendium. In regels 77-110 een geografische schets van de hel. De eigenlijk hel bevindt zich in het midden van de aarde: daar kwam Christus niet, want daar bevinden zich zij die in staat van doodzonde zijn gestorven. Daarboven is der onnoselre kinder camer waar zich de kinderen bevinden die niet besneden (Oude Testament) of gedoopt (Nieuwe Testament) werden. Daarboven bevindt zich het vagevuur en nog daarboven is die camer der heiligher ouder vaderen, die in het Oude Testament Abrahams scoet heet. Daaruit verloste Christus Adam, Abraham en alle goede mannen en Eva, Sara en alle goede vrouwen. Toen Christus in het voorgeborchte kwam, werd de duisternis verlicht. Adam, Seth, Isaïas, David, Simeon, Johannes de Doper en alle profeten uiten hun vreugde. De duivels gaan verontrust verhaal halen bij Satan, hertoch ende vorst der helscher duusternisse ende heer des ewighen doots. Terwijl zij nog aan het beraadslagen zijn, weerklinkt een stem als een donderslag die drie maal beveelt de poorten te openen. Christus stoot vervolgens mitten stam des cruus de poorten open, Hij stoot ‘de draak’ tot in de diepste hel (waar hij niet uit zal komen tot de komst van de Antichrist) en Michaël voert de goeden uter hellen totten paradijs waert. Dit ‘paradijs’ blijkt even later het aertsche paradijs der weelden te zijn! Daar bevinden zich reeds Henoch en Helias (die er moeten wachten op de komst van de Antichrist) en Dismas, de goede moordenaar. Toen Christus verrees, verrezen Carinus en Levicius, de zonen van Simeon, met Hem en zij vertelden de nederdaling van Christus in de hel aan de Joden. Volgens hen voerde Michaël Adam, Abraham, alle zalige mannen, de patriarchen en de profeten in dat aertsche paradijs der weelden, waar zij bleven tot zij met Christus opstegen inden hemel. [Blijkbaar bedoelt Dirc van Delf dus dat de goeden tijdelijk in het aards paradijs verbleven, tot aan Christus’ hemelvaart: toen stegen zij samen met Hem op naar de hemel. Dat Henoch en Helias achterbleven in het aards paradijs, wordt door de tekst impliciet aangebracht, maar niet expliciet vermeld…]
Tleven ons Heren Ihesu Cristi ed. 1980 (1409)
- 194-195 (hoofdstuk 36). Jezusleven. Over Paaszaterdag. Hier is te melden wat onse Heer dede in desen daghe. Want althants als hi doot was, clam hi neder te hellen totten heilighen vaders ende was mit hem, ende doe waren si in glorien, want dat beschouwen Gods is volcomen glorie. Christus had ook een engel kunnen sturen, maar uit goedertierenheid kwam Hij zelf en bleef bij de heilige vaders tot zondagochtend. Ende mit groter glorien ghinc hi voer hem ende brochte si inden paradise der weelden. Daar zijn reeds Henoch en Helias. Als Jezus vertrekt, smeken allen hem om snel terug te komen.
Spieghel der menscheliker behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
- 164-169 (hoofdstuk 28, verzen 1-248). Typologisch-stichtelijk rijmtraktaat. De afdaling van Christus in het voorgeborchte van de hel (naar verluidt abrahams scoot of voorbouch in het Diets of Vlaams) wordt typologisch voorafgebeeld door de drie jongelingen in de gloeiende oven (Daniël 3, 1-90), Daniël in de leeuwenkuil (Daniël 14, 27-42) en Salomons struisvogel die zijn in een glazen bol opgesloten jong bevrijdt door het bloed van een slang op de bol te doen druppelen (1 Koningen 5). De helighe vaders en de goede moordenaar worden door Christus bevrijd uit de hel. Toen Jezus de goede moordenaar zei dat hij met Hem in het Paradijs zou zijn, bedoelde Jezus niét het Aards Paradijs (verzen 76-77). Voordat Christus in de hel neerdaalde, moest iedereen die niet genoeg boete had gedaan voor zijn zonden, naar het vagevuur en als zij gezuiverd waren, moesten zij op Christus wachten in het voorgeborchte, enkel nog beladen met de erfzonde.
- 169-175 (hoofdstuk 29, verzen 1-400). Christus’ overwinning van de duivel in de hel wordt typologisch voorafgebeeld door Banajas die in een kuil een leeuw doodde (II Samuel 23, 20), Samson die een jonge leeuw verscheurt (Rechters 14, 5-6) en Aod die koning Eglon doodde (Rechters 3, 14-25). Lucifer en zijn gheselscap werden verslagen door de kracht van Christus’ kruis.
- 180-187 (hoofdstuk 31, verzen 1-411). Christus’ verlossing van de rechtvaardigen uit het voorgeborchte van de hel wordt typologisch voorafgebeeld door Mozes die Israël uit Egypte naar het Beloofde Land leidt (Exodus 14), Jahweh die Abraham redt uit het vuur waarin hij geworpen was door de Chaldeeërs (Genesis 15, 7) en Lot die met vrouw en kinderen door God uit Sodoma en Gomorra werd gered (Genesis 19, 12-25). Christus wachtte niet om af te dalen in de hel tot Paaszondag, maar daalde af onmiddellijk na zijn dood: de lezer wordt aangemaand om ook niet te talmen bij het bidden voor en helpen van de zielen die in het vagevuur branden. Christus voerde de rechtvaardigen vanuit het voorgeborchte in die glorie van hemelrike. De moraal (verzen 307-322) luidt: zorg dat je weg blijft uit de hel. Christus verloste immers alleen de goeden uit het voorgeborchte, maar Hij kwam niet in die helle der verdoemder lieden: wie zich daar bevindt, zal nooit verlost worden.
Vanden levene Ons Heren ed. 2001 (1438)
- 216-232 (verzen 4161-4503). Berijmd Jezusleven. Na Zijn graflegging neemt Jezus een kruis in de hand en beukt de poort van de hel open zodat heel de hel verlicht wordt. Komen Hem blij groeten: Adam, Noë, Abraham, Jacob en zijn 12 zonen, Mozes, Isaïas, Isaac, Lot, Daniël, Jacob, Malachiël, Jeremias, Ezechiël en vele anderen. Jezus spreekt hen vriendelijk toe en wil hen meenemen naar de hemel, maar de duivels protesteren en de meester duvel voert een gesprek met Jezus. Zijn protest wordt door Jezus echter weerlegd. Uiteindelijk vraagt de duivel, om net als de geredden, ook vergeven te worden voor zijn daad van hoogmoed bij het begin van de Schepping, maar Jezus weigert. Hij leidt de geredden naar de hemel (inden trone).
Nychodemus passsie ed. 1926 (XVA)
- 576-587 (hoofdstukken 17-27). Middelnederlandse versie van het Evangelium Nicodemi (Descensus ad Inferos). Carinus en Levicius, de zonen van Simeon, schrijven het verhaal op van Christus’ nederdaling in de hel. Als Christus arriveert, wordt de duisternis verlicht. Adam, Isaïas, Simeon, Johannes de Doper en Seth leveren vreugdevolle commentaar. Satan, de prins van de hel, roept Lucifer en diens gezellen op om maatregelen te treffen. Tussen Satan en ‘die helle’ ontspint zich een bezorgde dialoog. David roept dan met een stem als een donderslag dat de poorten moeten geopend worden. Christus verschijnt dan en verlicht de duisternis. Christus stoot Satan achterwaarts in de hel en Satan wordt door ‘die helle’ vervloekt. Christus slaat een kruisteken over Adam en alle anderen en Sint-Michaël brengt hen in der vrouden des ertschen paradijs. Daar bevinden zich reeds Henoch en Helias (die er moeten blijven tot de komst van de Antichrist) en de goede moordenaar. Toen deze door een engel in het aards paradijs werd toegelaten, zei de engel: Verwacht een weenich, want Adam en al die vercoren Gods, die van Adam comen syn, sullen te hans comen ende van hier ten hemel varen. Aldus getuigden Carinus en Levicius.
[explicit 16 december 2016]