1 Pauw = symbool van de Verrijzenis
Getijdenboek van Maria van Bourgondië ed. 1995 (circa 1475-80)
- Fol. 147r. In de bas-de-page zit een pauw naast een begrafenisscène. In het commentaar van Eric Inglis lezen we dat de pauw een topisch symbool is van de Verrijzenis van Jezis (p. 54).
Cat. Brugge 1969 (circa 1500)
- 152-153 / 285-286 (cat. nr. 83). ‘O.L. Vrouw met Kind door engelen omringd’, een drieluik op paneel van de Meester van het Geborduurde Loofwerk, daterend van circa 1500 (Lille, Musée des Beaux-Arts). Op het middenpaneel, links van Maria, zit op het hek van de hortus conclusus een pauw.
2 Pauw = attribuut van de godin Juno
Mars en Venus ed. 1991 (1551)
- 232 (verzen 17-18). Rederijkersspel. Venus zegt tot Juno: Verdrijvinghe sijt ghij der rouwen rouwe, / so de paeuwe blijscap in sijnen steert maect. Zoals de pauw vreugde sticht door middel van zijn mooie staart, zo maakt Juno het aardse leven aangenaam.
Coninck Proetus Abantus ed. 1992 (1589)
- 11v (vers 403). Rederijkersspel. In de lijst met dramatisch personae: Juno, met paus veren.
3 Pauw // ijdelheid
Walewein I ed. 1957 (circa 1250)
- 311 (vers 10.465). Arthurroman. De manschappen van het leger van een slechte hertog hebben vedren van pauwen up die helmen. Pauwenveren geassocieerd met de ijdele, verwerpelijke trots van de vijand.
Der naturen bloeme I ed. 1980 (circa 1270)
- 278 (Boek III, verzen 3046-3052). Berijmde natuurencyclopedie. Die paeu es een hovaerich sot. / Sietmenne om sijn scoenheit an, / Hi ondoet sinen staert dan / Jeghen die sonne, dat men bi doen / Te bet sal sine scoenheit sien; / Maer als hi sine voete siet, / Valt hi den staert ende vliet.
Levene Ons Heren ed. 2001 (XIII)
- 36 (verzen 97-100). Jezusleven. In de proloog: Selen wy dragen bont en grau / ende ons sieren als enen pau / ende die arme sal siin in selc bedwanc / dat hi ne sal hebben spel no sanc? Zie ook Levene Ons Heren I ed. 1968: 11-12 (verzen 97-100).
The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
- 78 (Fragment I, Group A, verzen 3925-3926). ‘The Reeve’s Tale’. Over een molenaar: A millere was ther dwellynge many a day. / As any pecok he was proud and gay.
Blome der doechden ed. 1904 (XVa)
- 99-100. Stichtelijk prozatraktaat. Dese ydel glorie machmen ghelijken bijden pau die alte groet behagen heeft in hem selven ende is van buyten seer scoen boven allen voghelen van plumen ende van vederen. Ende en beghert niet dan sijn vederen te strijken ende hem selven scoen te maken om lof te hebben vanden ghenen diet sijn. (…) Soe langhe als der pau swicht soe houtmen voer een heerlijck voghel. Mer als hij gheluyt slaet dat is lelijc ende onbequam soe heertmen well datter niet in en is. Alsoe is mitten man daer dese ydelheit ende waenwise in is als men sijn wordne hoert soe laten elc man gaen ende en acht sijns niet.
Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel ed. 1920 (1526)
- 239 (verzen 181-182). Rederijkersspel. Ghenoughelic Voortstel spot met Boerdelic Pleghen die de handige boogschutter wil uithangen: Wantt by verwantheyt, hy met sulc gheveert pryct / Ghelyc eenen paeu, die naer zynen steert kyct.
Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb)
- 118 (vers 554). Rederijkersspel. Het sinneke Vleysch over de hoer Eergiericheijt: Tis seg ick een pauwinne.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 102 (fol. 209r, verzen 2-3). Rederijkerslyriek. Vp dat ghy er houeerdicheyt condicien weit / als den paeu ghaende vpghestreken gheleidt.
- 109 (fol. 213r, verzen 31-33). Over Vrouw Eergierigheid: Eerghiericheyt die hy ten eersten niet vry vandt / zat vp een zuenhoofdeghe beeste hoogh ghezaelt / met paeuws plumen verchiert.
Bijns ed. 1875 (1567)
- 467 (Boek III, refein 70, strofe m, vers 13). Vroed rederijkersrefrein over rijke praalhanzen: Gheciert met habijten ghelijck den Pau.
Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB)
- 126r (verzen 835-840). Rederijkersspel. Arnstich Opmerken zegt: Siet daer is een paew waer bij men het proncken / en alle hovaerdicheijt can beseffen / want gelijck dit beest hem selfs gaet verheffen / door sijn aengebooren schoonheijt Daert in Leeft / soo mee in hovaerdige, maer niet in dat hij heeft / maer dat hij moet Leven van al ander dieren.
Jongeling en Wulps Leven ed. 1932 (circa 1600?)
- 125 (verzen 160-161). Rederijkersspel. Het sinneke Wulps Leven raadt Jongeling aan: Gaet dan met paeuschen tret seer heus ende leeumoedich / Ter plaetse daer bij een comen dees meijskens goedich.
4 Pauw // de op zondige aardse ijdelheden gerichte mens die ootmoedig en vroom dient te zijn
Palmboomtraktaat ed. 1978 (XVI)
- 204. Preek. De ziel wordt vergeleken met een palmboom die zeven takken heeft. Op de eerste tak zit een pauw. Op desen telch maect die paeu sinen nest. Die paeu es van selker natueren, alse hi slaept bi nachte ende hi wert ontwake haestelike, soe screit hi harde seerlike om dat hi waent hebben verloren sijn scoenheit. Dese vogel betekent die ziele die inder nacht vander werelt es sculdech tontsiene dat si niene verliest hare scoenheit, dat es die doghet ende die gratie die hare god heeft ghegeuen, ende screien met groter cracht, alsoe beseft eneghe sake van sonden, ende moghe kinnen al ende ondersoeken dat in hare ghebreket. De bloem die op deze takt groeitn, een violet, is een symbool van de ootmoedigheid.
Blome der doechden ed. 1904 (XVa)
- 23. Stichtelijk prozatraktaat. Wanneer alles voorspoedig lijkt te gaan, dan en suldij soe over seer niet verblijden mit onmaete ghij en sult oec nederwaert sien ende nemen exempel aen de pau. die alre voghelen sconste is daer in hij hem seer verblijdt ende verheeft in groeter ghenoechten. Mer als hij dan op sijn voeten siet die lelic syn van maecsel ende oec van verwen soe truert hij. Alsoe sultu oec doen lieve soen als dij god heeft ghesalicht. dan sultu dijn hoeft neder slaen ende dencken dattu een mensche bist. ende gheen enghel. Dat gheluck mach altoes keeren in een ongheluck, wij en sijn oeck gheens dencks sekerer dan die doot.
Geraardsbergse handschrift ed. 1994 (1460-70)
- 83 (nr. 66, verzen 77-80). Allegorisch gedicht over de deugdenboomgaard van Jzus. Op elke boom staat een bloem en rust een vogel. Op de cypres staat een blauwe bloem (‘stadicheit’ verbeeldend) en rust een pauw: De edel paeu dat dinct mi goet / Dat hier vp dese bloeme sal bliuen / Wat duechde dat de mensche doet / Dat hi gode de eere an sal scriuen.
Braekman ed. 1984 (XVIa)
- 183 (nr. 31). Artesliteratuur (vogelspreuken). Die pauwe seit: al ben ic schoenne / het mijne houde ick van goede in lone [wat ik heb, heb ik van God gekregen], / wie scoen is, oetmoedich ende goet, / ic hoepe hi godt voldoet.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 247 (nr. 10, strofe B, verzen 9-12). Vroed rederijkersrefrein, meer bepaald een memento mori-gedicht. Betert u, eer datmen u ziele beclaecht, / En siet, ghelyc den pau doet, op u voeten; / Laet vallen u pluymen, u huyseken vaecht; / Wapent u teghen die doot, ghy selt vechten moeten.
5 Pauw in erotische context
Dryakelprouver ed. 1920 (1528)
- 207 (verzen 313-314). Rederijkersspel. Een geile man zegt tot zijn vrouw: Wyf jc moet hu eens vriendelic cussen. / Jc verheffe my jn hu ghesichte als den paeuwe. Zich verheffen als een pauw: blij worden, zich goed voelen (letterlijk) / een erectie krijgen (figuurlijk-dubbelzinnig).
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 267 (refrein 151, vers 14). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een jongen en een meisje liggen in bed: Hi keteldese, doen peepse gelijc de paukens [hij kietelde haar, toen piepte ze zoals de pauwtjes].
6 Pauw: restmateriaal
Der minnen loep I ed. 1845 (1411-12)
- 153 (Boek II, verzen 836-837). Ars amandi. Over graaf Floris van Holland (naar verluidt één der beste edelmannen ooit): Aern, paeu, lam en lewe. / Dien vier was hi wael ghelijck. Zonder verdere uitleg.
- 239 (Boek II, verzen 3173-3176). De tovenaar Nectanabus kwam ooit eens binnen in de kamer van Olympias (de moeder van Alexander de Grote) in de gedaante van een sierlijke pauw met een gouden kroon: Hij quam eens inder camer ghehaen, / Daer Phillips selve was bi ghestaen, / Oft een groet paeu hadde ghesijn, / Mit eenre croen van gouden fijn. Volgens de verzen 3183-3184 beschouwt men deze pauw als een god.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 239 (nr. 133, verzen 11-12). Rederijkersgedichtje over de eigenschappen van het paard. Een goed paard moet van de pauw drie eigenschappen hebben: Vanden paw, Schoon haer / Luyde stemme, Suet neder setten des voets.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 212 (fol. 273v, verzen 22-23). Rederijkersgedicht over de lelijke Vetustina: hueren zangh was, vp menich stondeken / als puwen ofte mugghen, die tvolck tsnachts plaeghen. Lelijke zang wordt vergeleken met de storende roep van de pauw ’s nachts.
[explicit 26 december 2016]