Op het vaak aan Bosch toegeschreven Keisnijding-paneel (Madrid, Prado) heet de van een kei gesneden persoon Lubbert Das…
1 Das // zweten
Coopman die vyf pondt groote vercuste ed. 1920 (1513)
- 106 (verzen 40-41). Rederijkersspel. Een koopman tot een waard na zijn tocht van Brugge naar Roeselare: By mer trauwen, jc hebbe zeere gheghaen. / Van waermten zweetic ghelyc den dasse. Volgens een aantekening van de tekstbezorgers [ed. 1920: 570] is dit een bekende zegswijze in de Middeleeuwen.
Cloen van Armoe ed. 1967 (XVIA)
- 59 (vers 205). Rederijkersspel. Pover Geselle zit hard te werken (schoenlappen) en zegt: Mijn wel verstaet, ick sidt oock en sweet als een das.
Preecker ed. 1938 (XVI)
- 11 (vers 175). Rederijkersklucht. Een preekheer komt aan in een herberg en vraagt om geen vuur te maken: En maeckt geen vier; ick sweet gelijck een das.
Dove bitster ed. 1997 (XVI)
- 58r (verzen 26-27). Rederijkersklucht. Bate, de dove bedelares, is moe: Ick ben van moeijtheijden wel also Laff / dat ik schier sweete als een das. Zie ook Dove bitster ed. 2009: 94 (verzen 8-9).
2 Das // zweten van angst
Ferguut ed. 1982 (circa 1250)
- 56 (vers 319). Arthurepiek. Ferguut, nog een boer, is bang voor een groep Ronde Tafel-ridders: Hi stont ende sweette als een das.
Vanden levene Ons Heren ed. 2001 (XIIIA?)
- 132 (vers 2251). Berijmd Jezusleven. Christus is gevangen genomen en Petrus gaat zich warmen bij een vuur, waar hij Christus drie maal verloochent. Petrus heeft angst: Al vroes hem, hi sweette als I das. Zie ook Vanden levene Ons Heren I ed. 1968: 77 (vers 2251).
Drie Blinde Danssen ed. 1955 (1482)
- 101-102. Stichtelijk traktaat. Acteur zegt dat de ‘dans van de Dood’ zeer moeilijk en ingewikkeld is en niet gemakkelijk om te leren: Dijn arbeyt gaet bouen tsweet der dassen.
Ghvecht van Minnen ed. 1964 (1516)
- 65 (verzen 592-593). Volksboek. Een venusjanker zegt klagerig: Dus liggick mat voor Venus outaer / Van anxte zweetende ghelijc den dasse. Deze minnaar is te verlegen om zijn lief zijn liefde te bekennen, daarom zweet hij van angst zoals de das.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 142 (refrein 77, verzen 39-40). Amoureus rederijkersrefrein. Een smachtende minnaar zegt: Dus ligge ic mat voor Venus outaer / Van ancxt ende sweetende ghelijc dasse.
Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
- 198. Rederijkersrefrein dat negatief is over de vrouwen: Van hemlien elc ghelijc eenen das beefd: / Gheen dier zo execrable [verfoeilijk]. Gaat dit over de lafheid van vrouwen of betekent ‘van’ hier ‘voor’?
Een spel ed. 1976/77 (1567-76)
- 93 (vers 327). Rederijkersspel. Een soldaat heeft angst voor een bazige huisvrouw: My, my, ic stae en sweete ghelyc den dasse.
Luijstervinck ed. 1934 (XVIB)
- 101 (verzen 318-320). Rederijkersspel. Een jongen en een meisje hebben seks op haar kamer. Beneden denken de ouders van het meisje dat zij een geest op bezoek heeft. De vader zegt: Watten anckxt moetse gedogen! Waarop de luistervink repliceert: Ghelijck een dasse / So leijtse en sweet, also ick duchte. Weliswaar zweet het meisje hier niet van angst (wel van de inspanning tijdens de paringsdaad), maar de referentie aan angst is toch aanwezig via de dubbele bodem van wat gezegd wordt.
3 Das: restmateriaal
[De Jongh 1974: 174 (noot 17). Bij Cats het advies aan ongehuwde meisjes om schuw als een das te zijn.
Van Daele 1994: 385-388. Over de das Grimbeert in Van den Vos Reynaerde en enige dingen over de das in de Middeleeuwen (bestiaria, Maerlant).
Jansen-Sieben 1969: 244 (noot 3). ‘Das’ werd ook gebruikt als woord voor een damhert, een ree, een gems en waarschijnlijk ook een antilope.]
Goetheijt, Lijefde en Eendracht ed. 1994 (1579)
- 156r (vers 652). Rederijkersspel. Een neefke zegt dat als het zou tegenzitten: sout ick niet moeten sneeven / als een armen das.
Mennich Goet Hart verlangt nae die Waerheijt ed. 1996 (XVIB)
- 146r (verzen 171-172). Rederijkersspel. Een neefken over Mennich Goet Hart die op zoek is naar het Rijk Gods: want hij wist niet een waer dattet te vinden was / hij soectt als Den blinden das die garen sow aenden beuijt [buit] cleven.
Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB)
- 120v (verzen 237-274). Rederijkersspel. De zondige verleider Ruckeloos Opwassen zegt: En ick ruckeloose wasdom / stae niet als een das stom maer steeck vast mijn segule.
[explicit 3 januari 2017]