Vergelijk over de els (naald) en draad op de hoed van de marskramer (Rotterdam, Marskramer-tondo) De Bruyn 2001a: 345-346 / 352-353.
1 Naaien = seksuele gemeenschap hebben (waarbij naald, speld = penis)
[Deze betekenis van ‘naaien’ wordt ook gesignaleerd in Coigneau II 1982: 276 (noot 72).
Gruuthuse-handschrift ed. 1966 (circa 1400)
- 290 (nr. 27, verzen 35-42). Liedje over een oude marskramer die naalden en spelden verkoopt aan een jonge vrouw die naalden en spelden zoekt voor haar ‘cleine cokerkijn’: Hi nam de joncfrauwe bi der hant, / Si gingen onder hem beiden. / De spelle dat zoe te pointe vant, / Soene wilder niet of sceiden. / ‘Cnape, hout mi dit spellekijn! / Het sal u wel vergouden zijn, / Want beter spelle ic nie ghewan!’ / Naelden! spellen! trompen! bellen! / Ic wil mijn merse hier neder stellen, / Laet zien of ic vercopen can. Naald en speld = penis.
Dupond 1996 (1481)
- 112. Archiefbron uit Brugge, 1481. Over een waardin: (dat) men openbaerlike zeicht dat de weerdinne in ’t Prevosten huer laet naeyen. Noot 59 (p. 174) geeft de bronreferentie.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 318 (verzen 21-22). Vroed rederijkersrefrein, tijdsklacht. Siedy een Nonne met Heer omnes [= Jan en alleman] loopen / En lieuer naeyen dan hanthieren de spille. Naaien = coire (ook in voetnoot zo aangegeven).
Evangelien vanden spinrocke ed. 1910 (circa 1520)
- C2r (Dinsdag, 20ste kapittel). Satirische tekst. Colette va(n) de(n) kerue seide dair op die sijn vrijtster ha(ntgift m(it) spelle(n) mit grote(n) hoefde(n) de mi(n)ne wordeste heet(er) en(de) te gheduerigher [Colette van den Kerve preciseerde: maar wie zijn lief spelden met grote koppen geeft, maakt de liefde heter en ze blijft ook langer duren].
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 66-67 (refrein 33, verzen 11-12 / 19-20 / 24-25 / 33-35 / 41-42). Zot-erotisch rederijkersrefrein over een jonge schoenlapper en een oude vrouw die seks van hem wil (thema: ongelijke liefde). De vrouw zegt: Dleer is droghe ghi moetet beghieten / meesterlic nayen ende een stuck in schieten. (…) Nayt herwaerts lapperken aen die schoere / en nayter een stuckskens leers voere. (…) hoe meer ghenaijt hoe groter gat / Och lapperken sydi nu nayens mat / ic hadde gern wat bad gehadt. De (uitgeputte) schoenlapper zegt: Biloi vrouwen ghi moecht v leer wel elder toghen / want ic en sal v nemmermeer naijen. In het begin zegt de schoenlapper ook (verzen 19-20): Dleer is mij veel te droghe ende te hert / Oec soude ic daer alle myn naelde in schinnen. Naald = penis.
- 150 (refrein 78, vers 48). Zot rederijkersrefrein. Een ‘naaistertje’ speelt een rol in een erotisch getint refrein: Daer hy dnaeyrsken vant reyn van bespiene.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 195 (refrein 232, verzen 35-36). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een vrouw zegt ironiserend tot haar man: Soudick die nachtrenten van v ontfaghen [lees: ontfanghen] / ende elders gaen mitten naycorf wt naijen.
- 212 (refrein 242, vers 9). Zot-erotisch rederijkersrefrein: een geile vrouw put een man uit in een badstoof. Hij zegt tot haar: Waert wel ghenaijt [haar ‘gaatje’ namelijk] soe waert volmaect.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 636 (vers 573). Rederijkersspel. Duvel tot de hoer tVleesch: ghevaerken ghy sult noch menich spelle speeten. Speld = penis.
Mars en Venus ed. 1991 (circa 1550)
- 294 (vers 1014). Rederijkersspel. Pallas zegt: als de vrouwe den loosen naet dörnaijt = als de vrouw zich seksueel te buiten gaat, hier: overspel pleegt.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 67 (nr. 57). Zot-erotisch liedje over een monnik en een nayerinne die samen seks hebben. De naaister treedt hier op in een erotische context, maar ‘naaien’ is niet expliciet = coire.
- 77 (nr. 66, strofe 1, verzen 3-4). Zot liedje. Een ‘ruiter’ komt in een herberg en vraagt een meisje: Ou segt ou, en salmen hier niet naien / Ick hebbe geschuert mijn hemdekijn. Hetzelfde in Amoreuse Liedekens ed. 1984: 63 (strofe 1, verzen 3-4): Nu en seght salmen hier niet nayen / Ick heb gescheurt mijn hemdekijn.
- 208 (nr. 179, strofe 4, verzen 3-4). Zot-erotisch liedje over een meisje en een kleermaker. Het meisje zegt: Maer ick ben ghescuert al voort / Soudijt niet willen naeyen.
- 246 (nr. 209, strofe 1, verzen 4-5 / strofe 4, verzen 1-5). Zot liedje over twee meisjes. Sy deden dat haer Vrou Venus riet / Sy ghinghen metten naeyecorf uyte. (…) Och naeien is so goeden dinc / Aylacen het brenct veel sorghen in / Dat mijn herteken sluyte / Al zwelt mijn buycxken niet te min / Metten nayekorf gae ick uyte.
Van Acker 1998 (1544)
- 308. In een keure uit Veurne (1544) betreffende de reglementering van de prostitutie: Dat men in allen bordeelen, daer men nayt omme ghelt, moet houden barnen keerssen, van dattet doncker es tot dat de laetste clocke gheluut es. Stadsarchief Veurne, Oud Archief, nr. 329, f. 44v.
Schoenlapper met sijn Wijf ed. 1989-90 (vóór 1560)
- 154 (vers 7). Rederijkersklucht. Een schoenlapper heeft het net gehad over stroken leer én over zijn vrouw: Want hoe sou jckse nayen sy syn soo styff. Het publiek zal hier wel gelachen hebben: een dubbelzinnigheid bij de aanvang van de klucht.
Ulenspieghel ed. 1980 (1560)
- 61 (vers 59). Spotprognosticatie. Tsjarent sullender veel meyskens liever naeyen dan spinnen.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 75 (fol. 357r, verzen 30-31). Zot rederijkersrefrein vol dubbelzinnigheden. Een voeraer duernaeyt wel de pilsen alomme / hij ghispt en ghoyt datter de motten huutsprynghen.
- 100 (fol. 372r, verzen 17-20). Vastenavondliedje. Pupstekers die om den naeycoorf vechten / ende Venus zyn onderdaen / wilt den standaert vroylick Rechten / en bloodshoofts noch int vleeschuus ghaen.
- 212 (fol. 442v, verzen 16-17). Rederijkerslyriek. A Dieu adieu adieu An alle weerden weerdinnen / die liefuer veel naeyen dan quaet ghaerne spinnen.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 103 (refrein 23, strofe 4, verzen 3-4). Zot rederijkersrefrein over een kwakzalver. Heeftse den hertvanck niet gevregen duert nayen / tegen deerde, waer wtse dickwils lyden noot? Er wordt gezinspeeld op meisjes die ongewenst zwanger worden.
Vier des werelts staten ed. 1941 (1596)
- 260 (verzen 250-251). Rederijkersspel. De spinster Kalleken zegt: Ik zoude gewis veel liever mit een fiel te naaiene / En hem daarvoren mit een hiel te paaiene. Dat waar mijn koste!
Leander ende Hero ed. 2002 (1621)
- 135 (Spel 2, vers 188). Rederijkersspel. Den Roover zegt: ‘tIs beter ‘tMeysken ghenaeyt, dan ‘themde ghescheurt zou wesen.
2 Zijn naad naaien = uitdrukking die betekent: op voordeel en winst uit zijn (met pejoratieve bijklank)
Stove ed. 1944 (XVIa)
- 157 (vers 261). Strofisch rederijkersgedicht. Gesprek tussen twee vrouwen in een badstoof. De ene vrouw (ongelukkig gehuwd) zegt: Ick ture en naye altoos mijnen naet.
Bijns ed. 1875 (1528)
- 35 (Boek I, refrein 10, strofe e, vers 16). Vroed rederijkersrefrein. Over de lutheranen: Haren naet sij naeyen met dobbelen twijne [garen].
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 224 (refrein 59, strofe f, verzen 3-5). Amoureus rederijkersrefrein. Vrouw tot ontrouwe minnaar: Maer als ghij hebt al uwen naedt genaeydt, / Dan meendt ghij den tooren met smeeken te sachtene.
sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)
- 121 (verzen 188-189). Rederijkersspel. Een sinneke zegt: Wij connen ons naet naeijen / Daer mee wij paijen mannen en wijven.
Bijns ed. 1875 (1548)
- 150 (Boek II, refrein 15, strofe a, vers 14). Vroed rederijkersrefrein, tijdsklacht. Om dat elckerlijck wildt naeyen sijnen naet.
- 180 (Boek II, refrein 23, strofe d, verzen 10-12). Vroed rederijkersrefrein. Over de lutheranen: En die met onbeschaemden aensichten slichten / Der kercken statuten en haren naet naeyen, / Sou icse bekeeren, die dus int quaet haeyen?
Crijsman die eens buermans paert steelt ed. 1946 (vóór 1555)
- 61 (vers 143). Rederijkersklucht. Crijsman zegt: Help, Gans dood, zoo wil ic nu mijnen naet naijen.
Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 96 (vers 88). Rederijkersspel. De zondige mensheid is op weg naar de hel, elck nayende zyn naeykin.
- 131 (verzen 912-914). Een sinneke spoort de Verloren Zoon aan tot zonde: En wilt niet langher hayen, / Maer u nadekin naeyen, tot svruechts verzinne / Ten grooten ghewinne.
Saijer die goet saet saijde ed. 1994 (XVIB)
- 113v (vers 1072). Rederijkersspel. Een neefken over het onkruid: En dattet oncruijt soo opquam en naijden sijn naet.
Jan Fijnart ed. 1998 (XVIB)
- 14v (vers 933). Rederijkersklucht. Jan Fijnart zegt: elck naijt zijn naet nu ten tijden plat.
3 Naald en draad // armoede (zij dienen om versleten kleren te herstellen)
Cloen van armoe ed. 1967 (XVIA)
- 59 (verzen 214-216). Rederijkersspel. De arme schoenlapper Pover Geselle klaagt over zijn armoe: Nu heb ick genaeijt sonder veel te singen / Met groot verstringen, dat mij de leden duncken breecken. / Sal ick eeuwelijck tvercken deur die Coe moeten steecken? Volgens een aantekening van de tekstbezorger is deze laatste uitdrukking niet van elders bekend. Varken = draad (van varkensdarmen?), koe = het leder van de schoenen. De uitdrukking betekent dus: de naald (draad) door het leder steken.
Veelderhande Geneuchlijcke Dichten ed. 1977 (1600)
- 85. In de satirische dialoog ‘Vanden ouden ende langhen Aernout’ (Aernout is een exemplarische armoezaaier) vraagt de Meester: Aernout welck is uwen huysraet? Waarop Aernout antwoordt: Dat is een naelde met een draet / Om daer mee te nayen mijn kleren versleten / Ende een stock in vieren ghespleten / Is mijn Elle daer mete ick mede / Mijnder Amijen alle haer lede / Soo gaet sy smorghens als een Paeu / Ghekleet met groen ende blaeu. De laatste verzen betekenen dat Aernout zijn vriendin met een stok aframmelt: ’s morgens staat zij dan op vol groene en blauwe plekken.
4 Naaien: restmateriaal
Bijns ed. 1875 (1548)
- 190 (Boek II, refrein 24, strofe x, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Over de lutheranen: Twert selden wel ghenaeyt, dat qualijc es geschepen.
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 54 (regels 22-23). Spreekwoordenverzameling. Het is een doerneyt stucke schalcks. / Het is een dubbelde stricknaet. (Dubbel) doornaaid = bedrieglijk.
[explicit 18 januari 2017]