Op het middenpaneel van de Tuin der Lusten zien we talrijke zeeridders. Sommige dragen een rode bal met zich mee, andere een blauwe.
1 Bol = hoofd
Dronckaert die wonder siet ed. 1950 (XVIb)
- 64 (vers 256). Dramatische rijmmonoloog. Twee vrouwen die om een lollepot vechten verliezen in het gevecht allebei hun hoofddoek en blijken beiden kaal te zijn: Byder doot, tzijn twee gheschoren bollen.
Vigelie ed. 1920 (1526/27)
- 77 (vers 1). Rederijkersklucht. Alst bollekin vul es therte ruste begheert. Als het hoofd vol zorgen zit?
Crych ed. 1920 (XVIA)
- 221 (vers 338). Rederijkersspel. Dyveersche Gheleerde over Liefde en Trauwe, twee personages die opkomen met een briefje (met daarop hun namen) dat blijkbaar aan hun hoofddeksel is vastgemaakt: Elc heift eenen brief ghevest andt bolleken.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 148 (fol. 236v, verzen 14-15). Zot rederijkersrefrein over dwazen: bey zietme dich dees zottebollen bee drooghe / Al dat zotten zien dat es huerlieder gheRief. Zottebollen = personen die dwaas zijn in het hoofd.
- 179 (fol. 255r, verzen 27-28). Zot rederijkersrefrein. Vrouw tot haar pantoffelheld van een man: Com ick late thuus, spreict schoone Los buten gheschille / oft ick maecke van hu bolleken een Caetsebal.
Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
- 108v-109r (verzen 252-256). Rederijkersspel. Een dronkaard zegt: Nu ick bedaerre gevoele ick mij waerachtich / aenden bolsweere die mij nu smertelijck noopt / en aenden dorst die longer en Lever stroopt / Dat den dranck was gebrouwen van gevalscht mout. Bolzweer = hoofdpijn, dus bol = hoofd.
Boer en Meester Marten ed. 1997 (XVI)
- 36r (vers 724). Rederijkersklucht. De vrouw van een boer en een waardin vechten. De boer tot de bedrieglijke waardin: Vadt en smijt vrij ghij hebt wel slagen verdient op u bol.
2 Bol = hoofd = glans penis
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 152 (refrein 207, verzen 31 / 35-36). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een onfortuinlijke minnaar bespiedt zijn geliefde terwijl zij in haar slaapkamer met een ander de bloemetjes buitenzet: Hij hoordse sammelen sollen ende bolleken / (…) Hij hoorde dat sij hem nam bij sijn bolleken / datmer tornoijden al metter tasse. Het tweede ‘bolleken’ betekent hoogstwaarschijnlijk op dubbelzinnige wijze ‘hoofd’ / ‘glans penis’.
Testament Rhetoricael II ed. 1879 (1561)
- 276 (fol. 309r, vers 8). Zot rederijkersrefrein. Erotisch context. Een vrouw spreekt: speilt Duuckerken met tbolleken en binnen danst. Een passage als deze is wellicht relevant voor de man die op zijn hoofd in het water staat op het middenpaneel van de Tuin der Lusten.
Preecker ed. 1938 (XVI)
- 6 (vers 94). Rederijkersklucht. Waardin tot een varken dat ‘Preecker’ heet: kom en steeckt doch voort u bolletgen. Zij spreekt tot een echt varken (bol = kop van varken), maar tegelijk dubbelzinnig als het ware tot de preekheer (preecker) met wie zij seks heeft gehad.
- 7 (vers 99). Idem: Hoe dick sal ick u noch op u bolleken clouwen. Idem.
3 Bal = testikel
Vrouwen natuere ende complexie ed. 1980 (circa 1538)
- A4v. Volksboek. Dat saet der vrouwen coemt van haren ballekens / gelijc dat sperma der mannen comt van haren ballen.
4 Bal, bol = vrouwenborst
Middelnederlandse boerden ed. 1957 (circa 1405-08)
- 23 (nr. II, vers 37). Pikant gedicht, beschrijving van een mooi meisje: Haer borstken ronder dan een bal.
Vrouwen natuere ende complexie ed. 1980 (circa 1538)
- A4v. Volksboek. Dat saet der vrouwen coemt van haren ballekens / gelijc dat sperma der mannen comt van haren ballen.
Hof en Boomgaerd der Poësien ed. 1969 (circa 1565)
- 46 (nr. 36, verzen 5-6). Het epigram ‘Van het schoon mammeken’, dat handelt over mooie vrouwenborsten. Rood criexkin (zeghic) med zijn clein olleken / Vp een effen rond yuoore bolleken. Rood kriekje = tepel, witte ronde ivoren bol = borst. Dit epigram is een vertaling van Clément Marots ‘Blason du beau tétin’ (1535), waarover Van Loo 2010: 39, meedeelt: ‘De “kleine ivoren bol”, blanker dan een ei, heeft een kers of aardbei in het midden’. In 1589 schrijft Richard Puttenham over de boezem van koningin Elisabeth I: Her bosom sleek as Paris plaster / Hold up two balls of alabaster [Duerr 1997: 59].
5 Balspel // erotiek
[Coigneau II 1982: 274, heeft reeds gewezen op de eufemistische uitdrukking ‘de bal spelen’ met seksuele betekenis (coïtus).]
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 67-68 (refrein 34, verzen 1-2 / 26-27). Zot-erotisch rederijkersrefrein waarin de coïtus beschreven wordt in termen van het ‘clossen’ (= beugelen, een balspel): Een amorues vrouken van auontueren / beriep my te clossen al moedernaect / (…) Die clootkens [speelballen] en liepens oec niet te bat / want die bane [beugelbaan] was vuyl soe twas int schyne.
Doesborch II ed. 1940 (1528/30)
- 197 (refrein 108, verzen 16-23). Vroed rederijkersrefrein waarin de ‘ik’ zich zijn jeugd herinnert en het gevrij met meisjes: Diana en haer scoon maechdekens duechdelick / Wi speelden dicwil stootbal na haer manieren. / Als dauenture quam twas mi vruechdelick / En ic den stootbal selue mocht bestieren / Onder den voorschoot, dan ghinc men versieren / Tconinc spel, twelc mi doch niet en verdroot, / Daer ick moste cussen menighertieren / En Dido mi eewelic haer mondeken boot.
sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)
- 123 (verzen 211-213). Rederijkersspel. Het sinneke Gewoonte zegt: In swerlts rosiere vintmen sonder getal / Amorösen die des verganckelicheits bal / In haer eijgen dal amoröslijck spelen.
- 158 (verzen 718-719). De sinnekes hebben het over sMenschen Sin die de liefde bedrijft met Verganckelijcke Schoonheit: Maer wij hebben den cal / En hij speelt den bal daer dat sulcx betaemt.
Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)
- 107r (verzen 525-528). Rederijkersspel. Verlaten Kennisse verlangt naar zondige erotiek: Ick sou haer schincken / sonder achterdincken der vreuchden bal / daer bij wij oijt verheuchden al / Inder Jeuchden dal sonder cesseren.
- 109v (vers 730). De zondige Verlaten Kennisse zegt over zichzelf: maer als een versleten bal ben ick geworden onnudt.
6 Balspel // andere betekenissen
Jhesus collacien ed. 1962 (1480?)
- 205-206 (22ste preek, regels 6-25). Prekenbundel. Christus geeft aan elk van de nonnen waarvoor hij komt preken, een bal en leert hen er een spel mee spelen. Die ballen = mijn godlike mynne die ic u brenge.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 278-281. Allegorisch rederijkersgedicht (‘Gheestelijck den bal te slane’) waarin bal en balspel op een aantal manieren stichtelijk geduid worden. De drie naden van een bal verwijzen bijvoorbeeld naar de H. Drievuldigheid en uiteindelijk: Tspel daeromme wy spelende zijn / Met rechte soe is datte deeuwich leuen.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 130 (refrein 36, strofe b, vers 17). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Ghij worpt op mij veel schimpige ballen.
Doesborch II ed. 1940 (1528/30)
- 220 (refrein 121, vers 5). Vroed rederijkersrefrein. Stokregel: niets is zo zwaar als scheiden van God. Scheyden is een swaren bal.
Bijns ed. 1875 (1528)
- 35 (Boek I, refrein 11, strofe a, verzen 7-10). Vroed rederijkersrefrein. Over de ketters: Dese en sullen in Gods rijcke niet stallen, / Maer rollen als ballen / In de helsche wallen, / Bij den bosen vijant, haren radere. Hetzelfde in De Bruyne II ed. 1879: 81 (refrein 19, strofe 1, verzen 7-8).
Bijns ed. 1875 (1548)
- 183 (Boek II, refrein 24, strofe d, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. De auteur (Anna Bijns) tot Luther: Es u leere uuten hemel, schut dees ballen, / Soo es sij met Lucifer uuten hemel ghevallen. Het glossarium van de tekstbezorger (pp. 5-6) noteert: ontleend aan het kaatsspel. ‘Weer deze ballen af, verdedig u hiertegen’ (wat dan gericht is tot de katholieke lezers van het refrein).
Bijns ed. 1902 (XVIA)
- 221 (nr. 2, strofe F – Prinche, verzen 12-13). Vroed rederijkersrefrein tegen de lutheranen: En wilt dees kettery helpen onsterken, / Slaende van u dees venynighe ballen.
Goosen Taeijaert ed. 1938 (1594?)
- 36 (verzen 162-163). Rederijkersklucht. Goosen wordt uitgekafferd door zijn boze vrouw: Gans herten, ick slacht nu den bal; / Ick worde gecaest noch sonder dack. Verwijzing naar het kaatsspel. Bal = man die slaag krijgt van zijn vrouw.
Trauwe ed. 1899 (vóór 1595)
- 144 (vers 129). Rederijkersspel. Een sinneke tot Die Werelt: Myn heere, ick sal u lustich opgeven den bal. U helpen u raad geven, u voorthelpen.
Dolende Mensche ende de Gratie Gods ed. 1893 (circa 1600)
- 27 (vers 39). Rederijkersspel. Het sinneke Natuerlycke Begeerte spoort Mensche aan om te drinken: Heft op de schale, caetst uut den balle. Drink erop los?
7 Bal, bol = wereld(bol)
Spiegel Historiael I ed. 1982 (circa 1285)
- 148 (I Partie, IV Boek, hoofdstuk 18, verzen 38-39). Geschiedkundig rijmtraktaat. Darius zendt Alexander de Grote een gesel en een bal. Alexander schrijft in een brief terug: Die bal bediet die werelt ront, / Daer ic af here wesen moet.
Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998 (1458)
- 741 (Alexander 2). Historiebijbel. Darius zendt Alexander de Grote een zweep en een (speel)bal. In een brief antwoordt Alexander: Gi hebt mi een bal gesent, die is ront. Ende die werelt is ront. Dat beduut dat ic here sel wesen van der werelt.
[explicit 10 februari 2017]