Het positioneren van een kunstenaar is een hachelijke zaak. In het geval van Jheronimus Bosch komen we bewoordingen tegen alsof hij een primitieve Vlaming was, een Zuid-Nederlander , een vroege Hollander, en maar zelden wordt hij Brabander genoemd. De oorzaak van dergelijke verschillende benamingen is meestal dat kunsthistorici een kunstenaar tot een bepaalde richting of school willen rekenen. Hij moet ergens ondergebracht worden. Wat heeft Bosch tot Bosch gemaakt?
De onderhavige bijdrage gaat uit van andere factoren, meer vanuit sociale en religieuze achtergronden en de daarmee samenhangende culturen, dan vanuit kunsthistorische stromingen. Ik ben geen kunsthistoricus, maar een historicus geïnspireerd door regionale en stedelijke beschouwingen.
Jheronimus is geboren in ’s-Hertogenbosch in ca. 1450 als zoon van een schilder, Anthonius van Aken, en van diens vrouw Aleid van der Mynnen. Zijn vader leefde, vanaf het moment dat Jheronimus 12 jaar oud was, op een eenvoudige wijze in een middelgroot huis aan de Markt. Het huis was alleen bestemd voor het gezin van Anthonius, want diens broers waren of overleden of verhuisd. Hij moest leven van de kunst, want extra inkomsten uit renten, pachten en cijnzen waren te verwaarlozen. Het stenen huis aan de Markt kocht hij op 12 februari 1462, en was zwaar belast met 8 ½ pond per jaar. Op dezelfde dag sloot Jheronimus’ vader grote leningen af voor een periode tot 9 jaar na dato. Met andere woorden: In het gezin van ouders en vier kinderen – van wie Jheronimus de jongste zoon was – was geen luxe aanwezig. Gelukkig genereerde het gezin wat inkomsten uit de familie Van der Mynnen. Jan van Aken, de grootvader van Jheronimus, kwam in 1427 uit Nijmegen, werd “meester” genoemd, en moet ongetwijfeld de werken of de faam van de gebroeders Maelwael hebben gekend, zoals ook die van de gebroeders van Limburg. Gezien de familienaam Van Aken mogen we tevens veronderstellen dat de familie uit het Nederrijngebied kwam.
De moeder van Jheronimus, Aleid van der Mynnen , was de dochter van een kleermaker met een eigen huis en van een ongetrouwde vrouw, namelijk Margeretha Coemptschier uit het dorpje Heesch bij Oss. Deze vrouw had meerdere kinderen uit verschillende losse relaties, totdat zij waarschijnlijk trouwde met een zekere Lodewijk van Ysemborch. We moeten veronderstellen dat de moeder van Jheronimus is opgegroeid bij haar moeder en bij Van Ysemborch, maar wel in de stad ’s-Hertogenbosch. Hoewel de bastaardij van Aleid weinig zal hebben bijgedragen in positieve betekenis aan haar naam en faam, toch moeten we daar niet te zwaar aan tillen. In alle families kwam bastaardij voor, van hoog tot laag, en zo ook bij ca. 2500 priesters in ’s-Hertogenbosch en omgeving vóór 1600. De echte vrouw van grootvader Van der Mynnen kwam uit een bekende klokkengietersfamilie, genaamd Agnes van Hyntham. Jheronimus was 28 bij het overlijden van zijn vader, en zijn moeder was al eerder overleden; zijn beide schilderbroers overleden in ca. 1499, toen Jheronimus 49 jaar oud was, en zijn enige zuster Herbertke overleefde hem. Zijn grootvader Van Aken en zijn grootvader Van der Mynnen heeft hij niet gekend. Hoewel we kunnen uitgaan van één familieatelier, zijn daarvan geen bewijzen.
De grote ommekeer in het eenvoudige leven kwam in 1480-1481 toen Jheronimus Aleid van de Meervenne ontmoette. Jheronimus was onlangs teruggekeerd van het buitenland, dat wil zeggen buiten Brabant. Beiden waren zij ongeveer 30 jaar oud, toen ze elkaar trouwden. Vermoedelijk was Aleid twee jaar jonger haar man. Aleid kwam uit een welvarende familie met belangrijk bezit in Oirschot en Budel. Zij werd beurtelings Van de Meervenne en Brants genoemd, Oirschotse namen van haar voorouders . Het meest bekende lid van haar familie was heer Jordanus Brant, pastoor van Rosmalen, kanunnik te Luik en Lobbes, tevens zegelaar van de bisschop van Luik, en wiens fraaie grafzerk uit 1395 nog bewaard is gebleven in Luik. Van moeders zijde was Aleid opgegroeid in o.a. een apothekersmilieu en erfde zij het huis aan de Markt van haar oma Van Arkel, een van de oudste en welvarende families in de stad. Aleids ouders waren al overleden, evenals haar enige broer Goyart (rond de 23 jaar oud!) , terwijl haar enige zusje trouwde en verhuisd was naar Tiel. Aleid was 7 jaar oud toen zij haar vader, en 18 jaar oud, toen zij haar moeder verloor. Haar vader was clericus geweest en behoorde tot de gezworen broeders van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, een stedelijke élite van grote importantie. Dat betekent dat zij zonder familie overbleef in de Brabantse hoofdstad. Het talent en de inspiratie van Jheronimus en de gevulde beurs van Aleid vulden elkaar goed aan en zo bleven zij bijna 40 jaar samen. Kinderen of natuurlijke kinderen zijn van beiden onbekend gebleven! Waarschijnlijk trok zijn jongste zusje Herbertke bij hen in om mede voor het huishouden te zorgen.
De onbekommerdheid om aan de kost te komen was voor Jheronimus een bijzonder gunstige basis voor zijn werk. Vanuit een groot huis aan de Noordzijde van de markt en genaamd “In den Salvatoer”, had hij aan de achterkant het ideale licht om te werken, aan de voorzijde was hij getuige van het levendige doen en laten van de Bosschenaren op de Grote Markt. In alle aspecten was hij dagelijks getuige van wat de slagers, kaasboeren, linnen- , wol- en zijdenhandelaren, schoen- en tripmakers, en niet te vergeten de uitstekende messenmakers te koop aanboden. Hij zat op de eerste rang van het stedelijk gebeuren. Daar zag hij ook de bedelaars en mismaakten, de dwazen en de stedelijke chique. Vlak bij, achter de Minderbroeders, oonde de messenmaker Anthonius Jonckers, wiens merkteken “M” door Bosch op de Tuin der Lusten zou worden afgebeeld. Zijn directe buren waren een slager, een kannengieter en een lakenscheerder. Een huis verder op woonde de koopman Lodewijk Beys op wie we nog terugkomen. Het betekende in ieder geval dat Jheronimus zeer direct contact had met de dagelijkse activiteiten van een grote stad en verkeerde met de “ gewone man”.
Het jaartal 1481 was het belangrijkste jaar voor Jheronimus’ carrière: hij had atelierruimten genoeg, zijn grondstoffen werden geplaatst in de prachtige en nog bestaande kelders; hij werd volledig eigen baas van over zijn eigen werk en opdrachten. Voor zover er al een familieatelier was in zijn vorige huis aan de Markt, zal hij nu met beide handen de kans hebben gegrepen om zelfstandig en niet afgeleid door anderen oor te gaan.
In dit opzicht is het belangrijk te weten dat de uiterst secure stadssecretarissen zijn grootvader Jan “meester”-schilder hebben genoemd. De vader, ooms en broers hebben deze titel nooit meegekregen. Ook Jheronimus wordt nooit “meester” genoemd. Dat betekent m.i., dat hij hulp kan hebben gehad, maar geen leerlingen. hij had geen familieatelier, maar werkte alleen voor zich zelf en met enkele knechten.
Daarvoor is het belangrijk te weten dat iedere Gezworene geestelijke moest zijn: daarmee wordt niet bedoeld de priesterwijding, maar de eerste lagere wijding namelijk de tonsuur. Door die eerste wijding sprak je een bepaalde verbondenheid met de katholieke kerk uit en werd je verondersteld daarvoor een opleiding te hebben genoten. In dit geval betekent het dat Jheronimus naar de Latijnse School is geweest en het Latijn goed beheerste. Daarnaast kreeg hij op die school meer vorming en eruditie dan de meeste leeftijdgenoten in de stad. Blijkbaar hebben zijn ouders al op jonge leeftijd ontdekt dat Jheronimus een intelligente en veelzijdige knaap was. Er waren interne en externe leerlingen op die school, en door die internen leerde Jheronimus ook andere gewoonten en culturen kennen, zoals uit Holland en de Zuidelijke Nederlanden. Of hij daar ook contact heeft gehad met Erasmus (leerling op de Latijnse School, maar ontevreden over het niveau van lesgeven !) lijkt twijfelachtig, want er was een groot leeftijdsverschil en bovendien was Erasmus er maar een korte tijd rond 1486.
In 1486-1487 trad Jheronimus toe als buitenlid van de Broederschap en in 1488 werd hij gevraagd Gezworen Broeder te worden. De redenen om deze begaafde vakman uit te nodigen waren tweeledig: enerzijds werd hij gevraagd als buitengewoon begaafd kunstenaar, anderzijds was het wellicht ook een hommage aan zijn te vroeg overleden schoonvader, die ook Gezworen Broeder was geweest en geen zonen naliet. Door zijn huwelijk kreeg hij meer sociaal aanzien in de Bossche samenleving. Er waren twee belangrijke activiteiten aanwijsbaar bij de broeders: in de eerste plaats kwamen ze iedere week twee maal samen in hun eigen kapel binnen de Sint Janskerk (de huidige Sacramentskapel) om er de getijden te zingen en de mis bij te wonen. Dat gebeurde geheel in het Latijn. Daarnaast waren er nog een tiental hoogtijdagen, waarop de broeders een plechtige mis vierden, met zangers van hoog niveau. Op muziekgebied kwam Jheronimus aldus in aanraking met de polyphone muziek uit die tijd, maar ook met de prachtige koorboeken van Petrus Alamire uit Mechelen. Hij zal deze handschriften met kalligrafische hoogtepunten en schitterende miniaturen aandachtig hebben bestudeerd. In 1496 leverde Petrus Alamire een van zijn eerste handschriften aan de broeders. Via die handschriften en de beroepszangers luisterden de broeders naar werken van de toenmalige “moderne” componisten, ook weer uitsluitend in het Latijn. De wekelijkse actieve deelname aan de eredienst bracht Jheronimus in nauw contact met het liturgische jaar, te beginnen met Kerst, doorlopend naar Pasen en Pinksteren en iedere week de viering van verschillende heiligen. De jaartelling begon in Jheronimus’ tijd overigens met Pasen. Alle heiligen en hun levens behoorden tot de dagelijkse kost van iedere katholiek, en zeker van de geestelijken. Jheronimus moet beslist de “Legenda Aurea” gekend hebben van de hand van Jacobus de Voragine (Jacopo de Varazze), waarvan verschillende drukken werden gemaakt. Dat het Oude en Nieuwe Testament voor hem in alle details bekend moet zijn geweest, is evident dank zij zijn opleiding en zijn liturgische betrokkenheid.
Een geheel nieuwe ontwikkeling rond diezelfde jaren was zijn benoeming tot Gezworen Broeder van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap. Deze middeleeuwse door en door katholieke “Rotaryclub” verenigde mensen van hoog intellectueel en/of financieel niveau. Opgericht in 1318 ter ere van Maria en gevestigd qua eredienst in de Sint Janskerk, en voor de vergader- en eetcultuur met een eigen pand in de Hinthamerstraat, bracht deze élite wekelijks meerdere keren samen.
De tweede activiteit van de broeders bestond uit een gemeenschappelijke maaltijd, hetzij bij de broeders aan huis (tot 80 man!) hetzij in het Broederschapspand aan de Hinthamerstraat. Een van de maaltijden was een vismaaltijd, bij de andere maaltijden was vlees de hoofdschotel. Het hoeft geen betoog dat alles wat daar ter tafel kwam van hoog niveau was en vaak geïmporteerd uit het buitenland, met name de wijnen, die meestal uit het Rijngebied kwamen. Daarnaast vinden we melding van gember, peper, muskaat, saffraan en grein. Op de vismaaltijd werd meestal zalm gegeten. Jheronimus maakte aldus kennis met een luxe die hij van huis uit niet gewend was en die hem alle heerlijkheden van die tijd liet proeven. Het toppunt van verwennerij was de Zwanenmaaltijd, een maaltijd waarbij meerdere zwanen werden gegeten, die door de rijke medeleden werden geschonken. Tot de latere donateurs van zwanen behoorde ook Willem van Oranje.
Belangrijker echter was het frequente wekelijkse contact in de vorm van discussies en gesprekken van zijn elitaire tafelgenoten. Goed verzorgd en fraai gekleed bevond Jheronimus zich te midden van lieden, die meestal een luxe leven leidden, maar die ook gestudeerd hadden aan Europese universiteiten. Enkelen kwam uit het huis Van Egmont, heren van Buren, anderen zoals de prior van de Carmelieten te Schoonhoven, en de prior van de Kruisheren, kwamen uit hogere kerkelijke kringen. Uit de muziekwereld zaten aan de dis de componisten Jheronimus en Nicasius de Clibano, Hendrik Bredemers, organist van de koning van Castilië en muzikaal leermeester van Karel V. Anderen kwamen uit de hoogste handelsmilieus van de stad en bezaten vaak zowel een huis in de stad als een landgoed in de Meijerij. Aan academische vorming en eruditie was geen gebrek: velen hadden gestudeerd te Leuven en Keulen, enkelen te Orleans, of gevormd aan het Vaticaan. Nemen we een willekeurige maaltijd in 1500 dan treffen we aan tafel o.a. de hoogste bestuursfunctionaris van de stad de hoogschout: hij besliste over recht en onrecht; daarnaast zat aan tafel de hertogelijke rentmeester voor stad en Meijerij; opvallend was de aanwezigheid van enkele academisch gevormde artsen, die tegelijk ook priester waren. Enkele andere geestelijken vertelden wellicht vol trots over hun vriendinnen en hun natuurlijke kinderen. Disgenoot heer Adam van Teeffelen, priester en notaris, ontkende de geruchten dat hij een bastaardzoon had verwekt, maar dat bleek toch het geval te zijn!
Een van de meest erudiete tafelgenoten was meester Simon van Couderberch: hij was ongeveer zo oud als Jheronimus, geboren te Oplinter uit een adellijke familie, werd na een studie te Leuven stadssecretaris, rector van de school, plaatsvervangend organist en zanger van de Broederschap, en bibliofiel. Hij bezat o.a. handschriften van Boethius en Petrarca. Dat hij een buitenechtelijke dochter Beatrix zou hebben werd gefluisterd, maar hij ontkende het in alle toonaarden. Een andere leerzame gesprekspartner was de architect Jan Heyns , tevens zwager van de kunstenaar, graveur en beeldhouwer, Alard Duhamel. Jan Heyns was belast met de bouw van de Sint Janskerk en bracht zijn kennis en ervaring vanuit zijn geboortestad Brugge mee naar ’s-Hertogenbosch. Van hem leerde Bosch veel over steensoorten uit Duitsland en Noord-Frankrijk, over de bouwstijlen en de talloze stenen beelden die de kerk versierden. De Broederschapskapel was onlangs gebouwd door Duhamel en afgemaakt door Heyns. Een pronkstuk van laatgothiek. Van Duhamel, die weliswaar geen gezworene werd, zal hij kennis hebben gemaakt met diens werk als ontwerper en graveur. Diens ontwerp voor een monstrans is nog steeds een topstuk voor een pretentieus prentenkabinet. Duhamel moet uit een Franstalig gebied afkomstig zijn geweest en overleed in 1507 te Antwerpen. Een andere bekende kunstenaar, wel in de stad woonachtig, maar geen lid van de Broederschap, was de meester van Coudewater, meester Jan Jans van Gheervliet. Hij woonde precies tegenover Bosch.
Een kunstenaar die Bosch niet geheel onbekend zal zijn geweest via de broeders was Rogier van der Weyden te Brussel: hij werd geen lid van de Broederschap, maar maakte in opdracht in 1457 een beeltenis van Maria. Uit de tekst lijkt het te gaan om een schets, die moest dienen voor een raam in de Broederschapskapel.
We noemden al enkele belangrijke geestelijken in de omgeving van Bosch, maar laten we dan niet vergeten zijn tafelgenoten de hulpbisschoppen (suffraganen) Libertus van Broechem en Johannes van Merchten, hulpbisschoppen van Luik, en Egidius de Merica en Johannes de Glymes, suffraganen van Kamerijk. Hoewel deze hoge prelaten niet vaak aanwezig zullen zijn geweest was hun welwillendheid en invloed belangrijk voor de broeders. Ook de abten van de Norbertijnen van Berne gaven acte de présence, gehuld in fraaie gewaden. De aanwezigheid van bisschoppen en abten aan tafel verhoogden de status van de andere aanwezigen.
Van belang was natuurlijk ook de aanwezigheid van Jan Back, een zeer vermogende ridder. Deze heer van Asten overleed in 1508 en was weldoener voor de Broederschap en voor verschillende kerken en kloosters. Daarnaast behoorde tot de vrienden Jheronimus een zekere Wouter van Beeck, overleden in 1517, doctor in beide rechten, rector magnificus en hoogleraar te Leuven; Uit de Brusselse of Mechelse adel was Hubertus de Plaines een dankbare schakel naar de politieke overheid: hij werd broeder in 1504, was een zoon van ridder Thomas, o.a. Groot-Kanselier van Philips de Schone (die twee jaar later een schilderij bij Bosch bestelde!), president van Vlaanderen en voorzitter van de Grote Raad. Zoon Hubertus werd “écuyer tranchant “ (ridder voorsnijder) van Karel V.
Het is niet bekend of de hoogstaande Jan van Vladeracken, heer van Geffen, zich aan tafel onderhield over privé zaken, maar het was algemeen bekend dat zijn vrouw, Anna van der Aa, zo beledigd was door zijn te lage komaf, dat ze op een diner met vrienden alleen een zoutvaatje serveerde! Later werd zij veroordeeld wegens belediging van een stadgenoot: zij moest 4000 gulden betalen, een glas-in-loodraam laten vervaardigen voor de Sint Janskerk voor 100 gulden, en in de raadskamer van de stad blootshoofds, in linnen kleren gehuld, en met een brandende kaars in de hand om vergiffenis smeken. Ook dat soort zaken zullen onderwerp van gesprek voor Jheronimus zijn geweest, die deze affaire nog net meemaakte in juli 1516. Later werd dezelfde vrouw beschuldigd van verraad en samenwerking met de Geldersen.
Minstens even belangrijk binnen deze religieuze en gastronomische netwerken was het verwerven van klandizie ofwel het maken van schilderijen voor de medeleden. Helaas kunnen we daarover maar weinig traceren: het is bekend dat het drieluik Ecce Homo te Boston de stadssecretarissen Franco van Langel (overleden in 1498) en Pieter van Oss (overleden in 1542) met hun verwanten voorstelt. Beiden waren lid van de Broederschap. Een andere medebroeder, Joris Sampson, liet zich met zijn familie vereeuwigen door Jacob Cornelis van Oostzanen, waarschijnlijk pas na de dood van Jheronimus. De overige bekende opdrachtgevers, zoals Philips de Schone, Peter Scheyve, Jan Pijnappel en Engelbrecht van Nassau waren geen gezworen broeder geworden.
Laten we ons thans richten tot een geheel ander onderwerp waarover aan de broederstafel werd gesproken Pelgrimages, poort naar de wereld.
Het was een wens van velen om de heilige plaatsen te bezoeken. Bij die reizen moet onderscheid gemaakt worden tussen door de overheid opgelegde strafbedevaarten en de bedevaarten uit vroomheid. Voor Bosch zou het een indirecte kijk op de wijde wereld kunnen zijn. Er waren veel kleine bedevaartplaatsen van geringe importantie, maar drie plaatsen waren belangrijk: Jerusalem, Rome en Santiago di Compostella . Aantrekkelijk voor de vrome avonturiers waren de oud-Christelijke beschaving te Jerusalem, de indrukwekkende macht en vroomheid van de katholieke kerk te Rome, en de Spaanse cultuur van onze vorsten.
Toen Jheronimus 17 jaar oud was kwam zijn stadgenoot Willem van Brakel in 1467 uit Jerusalem terug en legde de bewijsstukken daarvan op tafel. Ongeveer 28 stadgenoten hadden hem bij een geslaagde terugkeer geld beloofd. Dat geld diende een tweeledig doel: De pelgrim moest ter plaatse voor de donateur bidden, en hij kon de kosten dekken met deze toezeggingen. Vóór 1511 had Henrik Prouninck van Deventer met zijn vrouw dezelfde reis gemaakt. De Oisterwijkse priester Henricus van der Loo, tevens Gezworen Broeder, maakte de Jerusalemreis in 1500, maar overleed tijdens de reis. Een van de meest opvallende Jerusalemgangers was de buurman van Jheronimus, die overigens geen lid van de Broederschap was: Het was de in Mechelen geboren koopman Lodewijk Beys ook wel Rielman geheten. Hij verhuisde naar ’s-Hertogenbosch, kocht er een groot pand aan de Markt (met één huis tussen hemzelf en Bosch) en overleed in hetzelfde jaar als Bosch.
In 1504 was hij gastheer in zijn fraaie pand van Bianca Maria Sforza, keizerin en vrouw van Maximiliaan. Het is niet ondenkbeeldig dat zij op bezoek is geweest bij buurman Bosch. In Beys’ huis hingen o.a. schilderijen van “de Passie” en van de heilige Michael. Beys was een pelgrimsganger van beroep zou men bijna zeggen. Hij bezocht Jerusalem twee maal en was ook op de berg Sinaï. Voor de eerste bedevaart naar Jerusalem in 1500 vond hij minstens 14 sponsoren (Jheronimus Bosch deed hieraan niet mee!) voor een totaalbedrag van 571 goudguldens. In de zomer van 1504 blijkt hij weer terug te zijn. Natuurlijk bracht hij bewijsmateriaal mee terug. De tweede reis naar Jerusalem vond plaats in 1513, waarvoor hij weer enkele geldschieters bereid vond om in de geestelijke verdiensten, zoals aflaten, te delen. De plaatsen Rome en Compostella behoeven geen nadere toelichting, want ook daarvandaan werden natuurlijk meerdere indrukken en voorwerpen mee teruggebracht. Op deze wijze kwam Jheronimus aan informatie over verre landen. De relaties met Rome werden niet alleen onderhouden door de bedevaartganger, maar veel meer en intensiever door de toen al ijzersterke Vaticaanse diplomatie en machtsstructuur. Vanuit Rome wist men exact wat er in de Lage Landen gebeurde.
Daarbij moeten we wat Bosch betreft ook in ogenschouw nemen dat Bosch tussen 26 juli 1474 en 3 januari 1481 niet in ’s-Hertogenbosch wordt vermeld. Hij moet beslist in die periode elders zijn vorming en scholing opgedaan hebben. De tweede periode van afwezigheid duurde van 17 mei 1498 tot 1504: te veronderstellen is dat hij toen in Brussel de Tuin der Lusten heeft geschilderd.
Conclusie: Jheronimus Bosch groeide vanuit een eenvoudig en zelfs – via zijn moeder – wat sociaal zwak milieu via de Latijnse school en een vorming als kunstschilder, en mede door een financieel gelukkig huwelijk en een élitaire Broederschap , naar een verfijnd en erudiet niveau zonder materiële zorgen. Hij bleek een genie. Zijn uitzonderlijk leven heeft, afgezien van de schilderijen en tekeningen, niets nagelaten: geen kinderen, geen testament, geen legaten, geen bezit, zelfs geen graf. Drie kleine zelfportretten sieren zijn grote doeken in kleine opnames. Na zijn overlijden wilde hij wellicht bewust in de vergetelheid geraken. Het was hem bijna gelukt.
Salernes, Dr. Lucas G.C.M. van Dijck
[1] Alle gegevens zijn ontleend aan: G.C.M. van Dijck, De Bossche optimaten, Geschiedenis van de Illustere Lieve VrouweBroederschap te ’s-Hertogenbosch, 1318-1973, Til burg 1973.; G.C.M. van Dijck, Op zoek naar Jheronimus van Aken alias Bosch, Zaltbommel 2001; Dr. Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap, biografie van de Illustre Lieve VrouweBroederschap te ’s-Hertogenbosch, Zutphen 2012; Lucas van Dijck, Jheronimus Bosch inspired by people in his environment: Research from the archival sources, in: Jheronimus Bosch, his sources, ’s-Hertogenbosch 2007; en enkele artikelen over Bosch in: www.jeroenboschplaza.com. Met name de artikelen: Jheronimus Bosch van moeders zijde; Peter van Os ontmaskerd; Jheronimus Bosch en de Nassau’s; Aleid van de Meervenne; en Het mes van de Tuin der Lusten.