Jheronimus Bosch Art Center

Het mes van de Tuin der Lusten

Dr. Lucas van Dijck

Het zogenaamde “Bosch protocol”, ofwel het archief van de schepenbank van ’s-Hertogenbosch is een bijna onneembaar bolwerk. Honderdduizenden akten, tot midden 16 eeuw meestal in het Latijn, bieden weinig boeiends: Voor 90% zijn het akten die handelen om onroerend goed, pachten, cijnzen, geldleningen, akten van machtiging en familietwisten. Wie er echter systematisch veel tijd in steekt, enkele jaren op zijn minst, kan dieper ingaan op de lokale geschiedenis van de stad en Meijerij. Dan wordt ieder onderwerp een avontuur. De akten van de 15e eeuw zijn goed toegankelijk gemaakt, maar de gehele 16e eeuw is een mer à boire, waar bijna niet doorheen te komen is. Ook de akten van die eeuw zouden grondig geïndexeerd moeten worden. Wel zijn zo goed als alle documenten met betrekking tot Jheronimus Bosch toegankelijk gemaakt en hebben meer inzicht gegeven in zijn familie en zijn eigen leven.[1] Een ander onderzoek, dat nog niet is afgerond, toont aan dat er van circa 1350 tot circa 1600 2500 priesters waren in stad en Meijerij, die een vriendin en meestal ook kinderen hadden! Bijna 700 akten voor de schepenen tussen 1437 en 1629 dienen binnen korte tijd voor een geschiedschrijving van het Birgittaklooster, een dubbelklooster (voor mannen en vrouwen) genaamd Coudewater te Rosmalen. Een hoogst enkele keer komt er een daverende verrassing naar boven, als een gouden speld in een hooiberg. Dat is nu het geval of beter het toeval. Het gaat hier om meer duidelijkheid over het mes dat we op de Tuin der Lusten van Jheronimus Bosch, de trots van het Prado, zien. Ook elders beeldt Bosch dat mes af, namelijk voorzien van een merkteken dat lijkt op een M of een B, afhankelijk van de hoek waaronder je het bekijkt.

 

Detail rechterpaneel van de Tuin der Lusten Bron: Prado, Madrid. Wikimedia commens.

 

Wie een dergelijke akte ontdekt en al tientallen jaren van de fameuze schilder gepassioneerd is, ervaart toch enige mate van professionele opwinding bij een dergelijke vondst, te meer omdat directe indicaties naar de stad ’s-Hertogenbosch op de werken van Bosch bijna onvindbaar zijn. Ook verbaast het de historicus dat tot op heden die akte nog nooit was opgemerkt. We hebben in het verleden enkele opdrachtgevers van Bosch kunnen identificeren, zoals de stadssecretaris Pieter van Oss met zijn familie, de zwarte krullenbol Jan Pijnappel, de goudsmid Jacob Vezelaer en de Antwerpenaar Jacob van de Voirde met zijn vrouw Cristina Pijnappel. Een enkele kunsthistoricus pretendeert afbeeldingen te zien van Bossche gebouwen of het profiel van Heusden, maar dat zijn en blijven speculaties. Jheronimus heeft zich zelf beslist wel enkele malen afgebeeld op zijn werken. Een fraaie vondst zoals het Delftse poortje van Vermeer is bij Bosch nog niet naar boven gekomen. De nu gevonden akte geeft ons nu verrassende informatie over een van de beroemdste schilderstukken ter wereld: De Tuin der Lusten.

 

Verkoopakte van het merkteken M uit 1538. © Foto Erfgoed ‘s-Hertogenbosch.

 

Door een akte uit 1538 kan dat merkteken nu worden toegeschreven aan de messenmaker Anthonius Jonckers ook wel Van den Grave genoemd. In die akte verkopen de kinderen van Anthonius het teken aan een andere messenmaker, genaamd Anthonius van Tuyl. Het was tot 29 maart 1541 mogelijk, maar niet verplicht voor de vele Bossche messenmakers, een eigen merkteken te gebruiken, dat duidelijk te onderscheiden moest zijn van andere messen, maar vanaf die datum was het verplicht[2]. Het gilde bestond uit smeden en messenmakers samen. Dat zou tevens moeten betekenen dat alle Bossche messen zonder teken, die bewaard zijn gebleven in het Groot Tuighuis of het Noord-Brabants Museum van vóor 1541 dateren. Er is minstens één mes aanwezig in het Groot Tuighuis met het teken van de grote M, maar het mes zelf valt op door zijn kleinheid. De akte waar het om gaat luidt als volgt:[3]

Wij Hercules en Balen Scepenen in sHertogenbosch doen condt enen yegelijcken dat opten dach van huyden voir ons gestaen zijn geweest Geertruyt ende Clara gesusteren dochteren wijlen Anthonis Jonckers ende hebben zoe voir hen selven ende oick inden name ende van wegen Jans ende Goessens houre bruederen alsulckenen teken wesende een ronde M als die voirseyde wijlen Anthonis hoer vader wesende als hij leefden een mesmaker op te messen die hij maecten als voir zijn teeken pleech te stellen ende slaen, ende daer mede hij zijn messen tekenden als hij[4] seeghden hebben zij wettelic ende erflic opgedragen Anthonissen Rycarts van Tuyl mesmaker tsamen metten alingen recht dat hen ende den voirseyde Janne ende Goessene hoeren bruederen daer toe ennichsins competeert en heeft dat erflic overgegeven in manieren in dien gewoenlic, gelovende die voirseyde Geertruit ende Clara met haeren mombaeren[5] super omnia en habenda etc. etc. … soe hebben wij scepenen vorseyd onse zegelen hier aen doen hangen gegeven den VIIJe novembris (1538)[6].

Vertaald:

Wij Hercules en Balen schepenen in ‘s-Hertogenbosch verklaren een ieder dat op de dag van heden op de datum van deze brief voor ons verschenen zijn Geertruyt en Clara zusters en dochters van wijlen Anthonis Jonckers en hebben zowel voor zich zelf als ook namens Jan en Goessen, hun broers, het zodanige teken , zijnde een ronde M zoals de voorschreven wijlen Anthonis, zijnde hun vader toen hij leefde een messenmaker op de messen die hij maakte als zijn teken gewoon was aan te brengen en er in te slaan, wettelijk en erfelijk opgedragen aan Anthonis zoon van Rijcart[7] van Tuyl, messenmaker, samen met het gehele recht dat hen en hun broers Janne en Goessene daarin toekomt, en zij hebben het overgegeven op de wijze zoals gewoon is, en beloven de voorschreven Geertruyt en Clara met hun voogden zich met alles hieraan te zullen houden etc.etc. . Als getuigenis hiervoor hebben wij voorzegde schepenen hieraan ons zegel doen hangen. Gegeven op 8 november (1538).

Uit de akte zijn enkele conclusies te trekken:

A: De eerste constatering is dat het teken absoluut identiek is aan dat op de Tuin der Lusten. Er is zelfs sprake van een ronde M.

B: Alleen Anthonius Jonckers gebruikte dit teken tijdens de uitoefening van zijn beroep tijdens zijn leven.

C: Het teken was rechterlijk beschermd en genoot “copyright”.

D: Het teken wordt omschreven als een M en is dus geen B.

Willen we wat meer weten over Anthonius Jonckers dan moeten we de taaie hulpwetenschap van de genealogie er bij halen en komen we al snel tot de conclusie dat er rond 1480 – 1530 drie personen voorkomen met de naam Anthonius Jonckers. De eerste leefde en woonde te Rosmalen, maar de namen van diens kinderen verraden al dat hij niet onze messenmaker is. De tweede heette Anthonius Jonckers alias Die Wael. Hij bleek koopman in boter en kaas te zijn en kinderen met andere namen te hebben. Ook hij viel af als auteur van het “mes van Bosch”, maar bleek wel de zwager te zijn van de “echte” Anthonius. De derde Anthonius was Anthonius Jonckers alias Van den Grave. Hij bleek als enige in aanmerking te komen als de maker van het mes van de Tuin der Lusten. De beide laatsten waren leden van een oude messenmakersfamilie (actief vanaf minstens 1420) met de naam Jonckers. Toen in circa 1482 de familie Jonckers in de manlijke lijn uitstierf en de laatste telg het kloosterleven verkoos, hadden twee schoonzonen het atelier al overgenomen, namelijk Marcelius van den Grave alias Jonckers, die overleed in circa 1497, en Petrus die Wael, die al overleden was vóór 1471. De zonen van Petrus die Wael ( Anthonius die Wael alias Jonckers en Jan die Wael) wilden geen messenmaker worden, zodat de oudste zoon van Marcelius van den Grave alias Jonckers (Anthonius) het atelier nu alleen voortzette. Dat moet geweest zijn in circa 1498. Hij overleed kort voor 1529. Hij was circa 10 jaar jonger dan Bosch, en overleed circa 10 jaar na hem.

Dat betekent dat de Tuin der Lusten waarschijnlijk gemaakt moet zijn tussen 1497 en 1516, het overlijdensjaar van Jheronimus Bosch. De vraag waarom Bosch de M op het mes afbeeldde kan alleen speculatief beantwoord worden. Was hij bevriend met de vakman Anthonius die nog geen 200 meter van hem vandaan woonde en werkte? Wilde hij reclame voor diens atelier maken? Of bewandelde Anthonius een levenswijze die niet katholiek of gelovig genoeg was en daarom op het luik van verderf en onheil belandde? Het sociale aanzien van het gezin was minimaal te noemen, in tegenstelling tot b.v. dat van zijn zwager Anthonus Jonckers alias Die Wael. Ik laat dergelijke speculaties verder gaarne over aan kunsthistorici.

Een andere vraag is waarom Anthonius de letter M gebruikte. Ook hier suggesties genoeg: Was het de M van de Messenmakers? Was het wellicht de M als beginletter van zowel zijn vader als moeder (Marcelius van den Grave en Maria Jonckers). Of vond hij de M een fraaie letter?

Aan het einde van dit artikel is het me geen onverdeeld genoegen wellicht de poten onder mijn eigen wetenschappelijke stoel af te zagen, maar de gewenste betrouwbaarheid bij historisch onderzoek brengt toch nog enige twijfels met zich mee:

De bewuste akte van 1538 schrijft de letter M toe aan Anthonius Jonckers. Maar de tekst zegt niet of diens vader Marcelius (de M van Marcelius !) dat ook al niet deed vóór 1498!! In ieder geval was het een merkteken van zijn zoon Anthonius. Toekomstig onderzoek moge dat verder uitwijzen. Dat de Bossche familie Jonckers nu via een mes in het Prado hangt is absoluut zeker en al opmerkelijk genoeg.

Het voorkomen van merken op de messen is voor ca. 1525 zeer zeldzaam: In ca. 1496 is sprake van een letter “b” op de messen van Boudewijn (de letter “b” van Boudewijn?) zoon van Jacop van Eerssel, een messenmaker die voor 27 mei 1496 overleed en twee zonen naliet: Herman en Aert.[8] Het bleek toen dat de messenmaker Herman Dircx hetzelfde teken gebruikte. De kinderen van Boudewijn kwamen overeen dat Herman Dircx het teken voortaan mocht blijven gebruiken.

Toevalligerwijs kon tijdens dit onderzoek ook de Praxiteles van de stad, de beeldhouwer Joost Jonckers, die in 1532 het stadhuis van vier nieuwe beelden voorzag, geplaatst worden. Zie eveneens Jeroen boschplaza.com.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies komt er nog een merkwaardige coïncidentie naar boven: Op drie uiterst zeldzame gravures van rond 1500-1525 , die zeker in ’s-Hertogenbosch zijn vervaardigd, staat een signatuur “Bos” en een los mes er bij afgebeeld. Het mes draagt geen merkteken of andere bijzondere kenmerken.

Volgens J. Koldeweij[9] zou de graveur identiek kunnen zijn aan de Bossche goudsmid Michiel Michielsz. van Gemert, die van 1503 tot 1523 in de stad werkzaam was. Hij graveerde onder meer enkele bekers en messen voor de Illustere Lieve Vrouwebroederschap in 1509-1511 en 1516-1517. Op zich zou een dergelijke toewijzing mogelijk zijn, maar er zijn ook enkele forse bedenkingen: In de eerste plaatsa is het niet duidelijk of er inderdaad het woord “Bos” staat vermeld, omdat de eerste letter (een hoofdletter) eerder op een Y lijkt, dan op een B. Bovendien: Waarom neemt een goudsmid een mes als symbool? Michiel was geen messenmaker, maar goudsmid. Hij graveerde weliswaar messen, maar hij maakte ook enkele monstransen. Waarom zou een goudsmid zich identificeren door messen, die in zijn metier niet bepaald de fraaiste producten vormden? Bovendien kan het mes – dat geen enkele gravering toont op de bewuste prent – niet bedoeld zijn als gereedschap om te graveren: dan zou hij een burijn hebben afgebeeld. Interessant maar evenmin overtuigend is de opdracht, die de stad ‘s-Hertogenbosch aan Michiel gaf voor de loterij van 1522-1523: “Item Michielen die goutsmit om die juwelen ende prijsen opt papier te ontwerpen om die zelve te doen prenten en drucken”. Met andere woorden: Hij heeft de prijzen getekend op papier, maar een ander heeft ze blijkbaar gegraveerd en gedrukt! Waarom heeft het stadsbestuur Michiel niet benaderd als graveur? Ik vermoed dat de loten zijn gedrukt te Antwerpen. Daarnaast zijn ook andere goudsmeden als graveur aan te wijzen: Toen Michiel in 1523-1524 in grote misère overleed in het Grootziekengasthuis, benaderde de broederschap de bekende Bossche goudsmid Gevaert Wyntkens om de tinnen potten te graveren[10]. Met dezelfde argumenten van Koldeweij kan ook hij, en in principe iedere Bossche goudsmid, de maker van de gravures zijn geweest. Derhalve moeten we de suggestie van Koldeweij als te zwak en speculatief interpreteren. Conclusie: Quod gratis ponitur, gratis negatur. Ofwel: Wat zo maar beweerd wordt, wordt ook weer zo maar ontkend. Verwijst het mes wellicht naar een messenmaker?

Ligt het dan niet meer voor de hand wederom te denken aan de messenmaker Anthonius Jonckers, die niet alleen messenmaker was, maar naar wie tevens via zijn merk al meerdere keren werd verwezen door Bosch op de Tuin der Lusten en andere schilderijen. Het op de gravures afgebeelde mes zou dan wijzen op zijn hoofdberoep van messenmaker. Een goede messenmaker kon, mits voorzien van enige artisticiteit en vakmanschap, eveneens graveur zijn. Jammer genoeg staan op de beide messen van de gravures geen merktekens. Hoewel mijn voorkeur voor de graveur uitgaat naar Anthonius Jonckers, kan echter ook die hypothese niet bewezen worden.

Buitengewoon interessant voor de datering van bepaalde Bossche messen en van hun makers kunnen de volgende posten uit de Broederschap zijn:

In de Broederschapsrekening van 1509-1510 (scan 360) citeren we: “Michielen den gautsmit voer XJ paer messen zoe voer den principal incoep ende zoe dat hij daer op gesneden oft gesteken heeft op deen zijde een beelt van ons liever vroue in een bosch, ende in een rulleken “Ecce quam bonum et quam jocundum” ende op dander zijde die devise der voirs. bruderscap ende in een rulleken “Habitare fratres in unum”. IIIJ gulden XIIJ st. ”. Een rulleken is hier een banderol met opschrift, en een devise is hier het devies van de Broederschap, zijnde een lelie met het woord “Sicut”. Van deze Broederschapsmessen kon geen exemplaar worden teruggevonden.

Uit de rekeningen komen we echter nog meer te weten over de wijze waarop messen ten behoeve van de Broederschap en met name bestemd voor de elders werkende provisoren of “agenten” gegraveerd werden: In 1511-1512 (scan 382) lezen we: “Michiel van Gendt (sic) van dat hy gesteken heeft VJ paer messen IV stuyvers ende een mesmeker die deser bruderscap vercocht heeft die voirs. VJ paer messen, tpaer IV stuvers”. In rekening 1516-1517: (scan 337): “Michiel van Gemert goutsmet voer een paer messen te steken ons liever vrouwen divise ende op iij st. ende van iij messen voer ons provisoir van Huesden die voers. divise der op te steken ende op elck messe op die nagel die hoefden van den apostelen. VIIJ st.”. Bij deze serie messen werden dus op de klinkers van het heft de hoofden van de apostelen gegraveerd. Jaar in jaar uit gaf de Broederschap messen cadeau aan de provisoren, waarbij soms ook hun echtgenotes werden gefêteerd met kleinere vrouwenmessen! Tevens blijkt uit deze citaten dat de aankoop en het graveren van een mes even duur waren.

 

Pieter Breugel de Oude: De grote vissen eten de kleine. Foutieve toeschrijving aan Jheronimus Bosch

 

 

Er zijn nog meer Bossche messen met graveringen bekend, zoals een mes met de rijksappel of door een kruis overtopte wereldbol. Dat teken, in de Christelijke iconografie vaak afgebeeld op de hand van God de vader of van Christus, is een symbool van de universaliteit van het Christendom. Op een prent, uitgegeven door Hieronymus Cock te Antwerpen naar een voorbeeld van Jheronimus Bosch (Hieronymus. Bos. Inventor) dringt een groot mes binnen in de buik van een vis. Op dat mes staat de rijksappel. Dat was ook het teken van de Bossche goudsmid Folkart van den Dijck, die werkte en leefde te ’s-Hertogenbosch tijdens het leven van Bosch.

Een geheel andere bewerking van een Bosch’ mes staat afgebeeld in “Putten uit het Bossche verleden” in een artikel van Ronald van Genabeek: Het betreft hier een mes dat opgegraven is bij het klooster Annenborch te Rosmalen en twee maal een drietal rozetten en twee maal een mannenfiguur, waarschijnlijk een heilige, op het heft toont. Het mes bevindt zich thans in het Groot Tuighuis. [11]

 

Gravure van de graveur met “bos met mes”, in het Ashmolean Museum.

 

 

Salernes (Frankrijk): Dr. Lucas G.C.M. van Dijck

 

Bijlage I: Enkele genealogieën Jonckers.

Fragment A : Genealogie Jonckers te Rosmalen

Anthonius Jonckers, leefde tot circa 1520 en was gegoed te Rosmalen en ‘s-Hertogenbosch. Bij zijn vrouw Elisabeth kreeg hij drie zonen, namelijk Godefridus, Dirk ( getrouwd met Elisabeth, weduwe van de bakker Gerard zoon van Henrik Gerard Janszoon) en Andreas.[12] Deze Anthonius kunnen we verder terzijde laten. Hij was geen messenmaker en de namen van zijn kinderen zijn geheel anders.

De tweede Anthonius Jonckers stamt via zijn moeder uit de familie Jonckers alias Van der Werde.

Fragment B: Genealogie Jonckers alias Van der Werde

I Henrick van der Werde en de firma Jonckers

Henrick leefde rond 1400 in de stad aan de Zijle als zoon van Jan Gijsberts van der Werde en van Christien dochter van Hilla Jonckers[13]. Hij overleed voor 1424.[14] De naam Jonckers zou twee eeuwen vanuit de vrouwelijke takken sterker blijken te zijn, dan die van de mannen. Henrick had een broer Gijsbertus, die getrouwd was met Liesbeth, natuurlijke dochter van Jacob Scutter en al eerder getrouwd was met Art Last en in derde huwelijk trouwde met Rutger Robbert Rutten .[15] Het ouderlijk huis was door hun grootmoeder Hilla gekocht van de bekende lombard Johannes de Brolyo[16], een Italiaan die in ’s-Hertogenbosch een dochter trouwde van de wapenkoning Jan Coninc van Steensel.[17] Het beroep van Henricus is onbekend gebleven. Hij trouwde een vrouw met de naam Agnes, en zij kregen vijf kinderen, die zich “van der Werde alias Jonckers” noemden.

1: Goossen, zie II

2: Jan, met als kinderen Henrick, Willem, Agnes, getrouwd met Johannes Broess. Op 26 augustus 1457 verkochten zij het grootouderlijk huis aan de Zijle.[18]

3: Geertruid, getrouwd met Arnd natuurlijke zoon van Johannes Heym. Op 29 april 1438 was zij erfgename van een Petrus van Orthen.[19]In die akte verklaarde zij geheel voldaan te zijn inzake een huwelijksgave die Petrus van Orthen via haar moeder Agnes aan haar geschonken had.

4: Jenneke[20]

5: Agnes, getrouwd met Jan Ambroes Janss.[21]

II: Goossen Van der Werde alias Jonckers

Goossen werd messenmaker van beroep en vestigde zich in de Zadelmakerstraat of Zadelstraat achter de Minderbroeders. De naam Jonckers nam hij over van zijn moeder Agnes Jonckers.

Ook hij werd buitenlid van de ILVB en zijn doodschuld werd betaald na zijn dood in 1460. Zijn vrouw heette Heilwich en werd ook lid, voor wie in 1470 de doodschuld werd betaald. Daardoor is tevens duidelijk tot welk jaar Goossen leiding heeft gegeven aan zijn atelier Jonckers-messenmakerij.

Verschillende akten vertellen wat meer over hem: Zo was hij in 1434 executeur-testamentair van een Gerard van Mierde en diens vrouw Assele.[22] Het betekent dat hij toen minstens 23 jaar oud was en dus was geboren voor 1411. In de akte wordt hij messenmaker (cultellifex) genoemd. Waarschijnlijk lag zijn geboortejaar echter al minstens tien jaar vroeger, in circa 1400, want op 20 november 1423 kocht de jonge messenmaker van Goijard zoon van Willem Kemp een huis en plaats achter de Minderbroeders naast de priester Johannes Meersken zoon van Goyard Meersken en naast Ghybo Schaep. Achter het huis kocht hij er tevens een klein perceel met een stenen huisje bij. Het huis bleef belast met een grondcijns, te betalen aan de landsheer, en de verkoopprijs was een jaarlijkse cijns van 10 pond paijement aan de verkoper[23]. De jaren daarna zijn er enkele financiële transacties van hem bekend in 1426, 1429, 1434 en 1449, die weinig relevant zijn.[24] Het waren allen uitbreidingen van zijn inkomen. Blijkbaar ging het Goossen voor de wind, want op 20 december 1443 kocht hij van de priester Johannes van Dommelen (die identiek is overigens aan bovengenoemde Johannes Meersken) nog een huis aangrenzend aan het zijne.[25] Het lag bij de Abtsbrug en werd begrensd door de abt van Sint Truiden[26], en naast het andere huis van Goessen Jonckers zelf, en door Claes zoon van Godefridus Godde. Het huis was belast met enkele cijnzen ten behoeve van o.a. het Grootziekengasthuis, het Neynselgasthuis,en aan de infirmerie van het Groot Begijnhof. Daarmee beschikte Goossen over een fraai complex gebouwen voor bewoning en atelier op nog geen 100 meter afstand van het huis van Jheronimus Bosch. Na zijn dood namen zijn zoon Henricus en zijn schoonzonen Marcel van den Grave en Petrus die Wael het bedrijf over. Zoon Joost en de dochters Adriana en Lijsbeth gingen samen in de handel van kaas en boter en deden goede zaken. De kinderen namen de panden van hun vader Goessen achter de Minderbroeders over, waarbij de laatste drie (Joost, Adriana en Lijsbeth) samen in één pand woonden. Henrik vertrok naar Rosmalen en Marcelius bleef wonen in het andere huis van zijn schoonvader, waar tevens het messenatelier was gevestigd. Volgen we nu de tweede generatie. Goessen en Heilwich hadden de volgende kinderen:

1: Henrick, zie III

2: Maria, getrouwd met Marcel van den Grave (zie genealogie Jonckers alias Van den Grave)

3: Joost, zie IIIa

4: Aleijt, getrouwd met Petrus die Wael (zie genealogie Jonckers alias die Wael)

5: Adriana, zie IIIB

6: Lijsbeth, zie IIIC

7: Gijsbertke, zie IIID.

III: Henrick van der Werde alias Jonckers:

Geboren in circa 1425 trad hij in 1455 op 30 jarige leeftijd toe als buitenlid tot de ILVB. Zijn overlijden vond plaats kort voor 15 juni 1482 en werd in de broederschap gememoreerd in 1483 vanuit Berlicum, waar hij blijkbaar woonde. Zijn eerste vrouw was Margriet, dochter van Gijsbert Bollen en van Elisabeth NN, die buitenlid werd van de ILVB in 1468. Zijn tweede vrouw was Aleijt dochter van Dirck Goyards. Terwijl hij zijn vader opvolgde in het atelier, ging hij wonen in Berlicum. Van hem zijn enkele financiële transacties bekend[27], zoals vanaf 1451 tot 1482. Opvallend is een akte van 15 oktober 1468, toen Jheronimus Bosch 18 jaar oud was: Onze messenmaker Henrick kocht toen krachtens het naastingsrecht een cijns van 11 pond , die Gerardus Paulusz Ketheler verkregen had van Anthonius van Aken…de vader van Jheronimus Bosch.[28] Geheel bijzonder is een akte van 6 oktober 1476[29]: Een zekere Jan en Henrick Peijnenborch verklaren geheel tevreden te zijn met de afwikkeling van een doodslag door Reynerus die Bye op hun broer Willem Peijnenborch. Zij ontvingen van Johannes zoon van Gerardus Snoeck, Claes die Becker, Dirck Vos zoon van Johannes, en van Henricus die Joncker (=Jonckers) de messenmaker 100 gouden guldens en de realisering van een strafbedevaart naar Rome, het houden van de zogenaamde “ dertigste” (een dagelijkse mis tot aan de dertigste dag na de moord), vier kaarsen tijdens die missen en de verplichting om permanent buiten de stad ’s-Hertogenbosch te moeten gaan leven. Vermoedelijk was Henricus Jonckers een behulpzaam familielid van de dader. In de akte is overigens niet duidelijk geworden of het geld bedoeld was naast of in de plaats van de opgelegde straffen. Na het overlijden van Henrick werd de firma Jonckers alleen nog bemand door zijn zwager Marcelius van den Grave alias Jonckers. Henrick werd ongeveer 58 jaar oud en liet de volgende kinderen na: Uit het eerste huwelijk drie, uit het tweede huwelijk een.

1: Goeswinus, werd priester en kloosterling in het Sint Jheronimusklooster te Hulsenberge op de Veluwe. In 1509 verkocht hij voor 50 gulden een derde deel in de totale erfenis aan zijn zuster Agatha en haar man Johannes zoon van Henricus Scheelken. [30]Het klooster behoorde tot de Moderne Devotie.

2: Agatha[31], trouwde Johannes zoon van Henricus Scheelken, daarna Jan Hermansz van Dulmen ook wel genoemd Pladerkrans, daarna met Jacop Pauwels en tenslotte Willem van Erp.

3: Joris, vrij jong overleden of rond 1500 vertrokken. Hij liet geen kinderen na.[32]

4: Johanna.

IIIA Joost Jonckers

Joost bleef ongetrouwd en werd buitenlid van de ILVB in een onbekend jaar, maar hij werd als overleden uitgeschreven in 1488. Op 30 maart 1471 kocht hij samen met zijn zusters Lijsbeth en Adriana het erfdeel van zijn andere zuster Aleid, weduwe van Petrus die Wael.[33] Hij vormde een onderneming met zijn ongetrouwde zusters Adriana en Lijsbeth en zij handelden voornamelijk in kaas, boter en dergelijke. Samen kochten de drie een huis op 10 februari 1479 van Katharina, weduwe van Johannes Karnauw, gelegen in de Zadelmakerstraat bij de Jodenpoort over de brug en een kamer er bij achter dat huis.[34] Vanuit het huis van hun ouders dreven zij een goede handel, hoewel zij kort voor 6 augustus 1479 door de Geldersen onder Nederhemert aan de Waal beroofd werden van een kostbare lading kaas en boter. De stad vergoedde een bedrag van 920 guldens voor deze oorlogsdaad.[35] Joost overleed op middelbare leeftijd, bleef ongetrouwd maar had wel een buitenechtelijke zoon verwekt:

Goessen , zie IV.

IIIB: Adriana Jonckers.

Samen met haar broer Joost en haar zuster Lijsbeth bewoonde zij ongehuwd een pand in de Zadelmakerstraat en handelde ook samen met hen in kaas, boter e.d. Als lid van de ILVB werd zij aangemeld in 1451 en als overleden gememoreerd in 1485. Zij wordt zakelijk vermeld in enkele transacties[36]. Als suikertante liet zij veel achter aan haar familie.

IIIC: Lijsbeth Jonckers

Samen woonde zij ongehuwd in een pand in de Zadelmakerstraat haar broer Joost en zuster Adriana en handelde ook samen met hen in kaas, boter e.d. Als lid van ILVB werd zij als overleden vermeld in 1514. Na haar overlijden verkocht de familie Jonckers haar huis naast “De Nobel” aan Willem zoon van Johannes Moel.[37]

IIID: Gijsbertke Jonckers

Komt alleen voor op 25 juli 1472, waarbij is toegevoegd “uxor Petri van den Dael”, maar die woorden zijn doorgehaald.[38]

IV Goessen Jonckers.

Geboren als natuurlijke zoon van de ongetrouwde Joost Jonckers (III). Hij werd buitenlid van de ILVB in 1495. Wat hij beroepsmatig deed is onbekend gebleven.[39] Wel is duidelijk dat hij financieel door de familie goed werd bedacht: Op 10 november 1512 kreeg hij voor zijn verdere leven een rente op de vijf Hollandse steden van liefst 34 Rijnsgulden, afkomstig uit de nalatenschap van zijn tante Liesbeth.[40] Daarna vertrekt hij naar Alkmaar, waar hij trouwde met een zekere Dyewaer en een huis bezat in de Boterstraat. Op 15 mei 1525 verklaarde hun zoon Joost dat hij zijn wettelijk erfdeel daarin heeft opgedragen aan zijn zuster Agnes.[41] Enkele jaren later, op 5 september 1530, blijkt Agnes moniale te zijn in het Sint Agnesklooster te Alkmaar. Een zekere Reyner zoon van Gerard Mathijszoon woonachtig te ’s-Hertogenbosch en broer (halfbroer?) van Goessen, machtigde zuster Agnes om zijn erfenis te behartigen.[42] Kinderen:

1: Joost, zie V.

2:Agnes, moniale in het Sint Agnesklooster te Alkmaar.

3: Willem, zie VA

V Joost Jonckers

Geboren te ’s-Hertogenbosch of Alkmaar als zoon van Goessen Jonckers. Hij was waarschijnlijk de befaamde beeldhouwer, die in 1532 vier nieuwe beelden maakte voor de gevel van het stadhuis.[43] In de kroniek van Balen, Loeff en Everwijn van 1608 [44] wordt hij vermeld: “Judocus Jonckers statuaria arte alter Praxiteles ut simulacra ab eo perpolita testantur ad exterarum gentium stuporem”. Verder is er over hem helaas niets bekend geworden. In 1506 nam hij als jonge man ook deel aan de stadsloterij.[45] In 1561 is 28 juni sprake van een wijlen Joost Jonckers die als kinderen had: a: Mariken; b: Margrietken; c: Jenneken; d: Zara. Hun vader kan de beeldhouwer geweest zijn[46].

VA Willem Jonckers

Hij blijkt op 4 mei 1556 en en 15 februari 1561 een zoon Henricus en een dochter Aelken te hebben en die wordt door hem samen met Martinus Timmermans gevolmachtigd om zijn zaken waar te nemen.[47] Willem overleed kort voor begin 1561.

De tweede Anthonius Jonckers stamt uit een familie Jonckers alias Van der Grave.

Fragment C: Genealogie Van den Grave alias Jonckers

 

I Marcelius Janszoon van den Grave alias Jonckers.

Marcelius noemde zich steeds “van den Grave”, maar in de rekening van de ILVB van 1527 wordt hij genoemd “Van den Grave alias Jonckers”. Zijn kinderen noemden zich beurtelings “van den Grave”of “Jonckers”of beiden met “alias” er tussen.

Marcelius trouwde Maria, dochter van de messenmaker Goessen Jonckers (zie fragment II ad 2) en nam tevens zijn atelier in de Coffermakerstraat over. Aanvankelijk werkte hij er samen met zijn oudste zwager Henricus Jonckers en met zijn andere zwager Peter die Wael. De eerste vermelding van Marcelius als man van Maria dateert van 22 juni 1471[48] toen hij samen met zijn zwager Henricus Jonckers afstand deed van hun erfdeel in een huis achter de Minderbroeders naast de Abtsbrug , gelegen naast Gerardus van Rode, timmerman, en de bekende meester Willem Hoernkens klokgieter. Ook zijn zwager Henricus Jonckers was nog gegoed naast het verkochte pand. Tevens grensde het pand aan de Dieze. Henricus en Marcelius deden afstand van hun erfdeel ten gunste van hun broer en zusters (resp. zwager en schoonzusters) Joost, Adriana en Elisabeth Jonckers. Belangrijk gegeven in deze akte is het feit dat Marcelius dus vanaf 1471 zeker getrouwd was. De volgende transactie vond plaats op 3 juni 1480[49] toen hij samen met drie anderen een bedrag van 22 Rijnsguldens beloofde aan Cornelis Dicbier. Een jaar later, op 27 maart 1481[50], vestigden zijn zwager en schoonzussen Joost, Adriana en Elisabeth Jonckers een lijfrente van 5 gouden Rijnsgulden op het leven van Marcelius’ dochter Goesken uit hun huis achter de Minderbroeders. Zo goed als zeker diende deze grote schenking als bruidschat aan hun nichtje voor haar intrede in een klooster. Goesken zal zo’n 14 tot 16 jaar oud zijn geweest op dat moment en dus geboren in circa 1460 als oudste dochter.

Op 16 september 1482 en 12 december 1482 leende hij 10 ½ Rijnsgulden en 50 Cronen. De laatste lening kreeg hij van zijn collega messenmaker Everard zoon van Jacob van Stiphout[51]. Nogmaals had hij geld nodig en leende van Willem Pieckenet vier pond paijement en 10 Peters met een terugbetalingstermijn van twee jaar op 4 januari 1483[52]. Daarna blijft het rustig om Marcelius: Uit een oorkonde van 17 september 1492[53] weten we dat hij een cijns van 2 pond betaalde uit zijn huis aan het Grootziekengasthuis. Op 16 juli 1493[54] komen we hem bijna voor het laatst tegen:

Hij verkocht toen een cijns van 6 pond paijement op zijn huis aan Willem Pieckenet, waarvan gezegd werd dat het lag achter de Minderbroeders bij de abtsbrug tussen Willem Bloemkens en Nicolaas Dircx, en van de straat tot aan het klooster. Tot slot wordt Marcelius nog gesignaleerd op 28 juli 1494[55]: Hij verkocht toen aan Petrus van Hedel een cijns uit zijn huis van 2 pond paijement uit zijn huis, dat nog steeds dezelfde buren had, maar waarbij Bloemkens schrijnwerker wordt genoemd. De rente moest na twee jaar worden afgelost met 11 Rijnsgulden. Kortom: Zijn overlijden ligt tussen juli 1494 en 1498. Toch wijst veel er op dat Marcelius pas in 1497 of 1498 overleden is, want de overlijdensbijdrage aan de ILVB werd meestal snel na de begrafenis betaald, en bovendien ontplooide de weduwe Maria haar eerste activiteiten om het gezinsleven weer op de rails te krijgen vanaf 14 februari 1499[56].

Natuurlijk werd hij ook buitenlid van de ILVB[57] en wel kort voor 1480, toen hij zijn achterstallige entreegeld betaalde. Zijn achterstallige doodschuld werd betaald in 1498 en een deel in 1527, tevens voor zijn toen overleden vrouw Maria. Bij zijn inschrijving in 1480 werd tevens vermeld dat hij woonde tegenover zijn schoonvader Goessen Jonckers.

Laten we nog het verdere verloop nagaan van het leven van de weduwe: Op 14 februari 1499[58] bleek zij voor 1/3e deel van een huis te bezitten aan de Vuchterdijk, waarvan zij het vruchtgebruik afstond aan haar drie kinderen Johannes, Anthonius, Hubertus en hun niet met name genoemde zusters. Het huis zelf werd daarop verkocht door de gehele familie Jonckers aan Petrus Henricus Loyen. Op 22 april[59] van hetzelfde jaar verkocht zij als weduwe haar huis achter de Minderbroeders, begrensd door de bakker Arnoldus van Hezewijck, en destijds gekocht door Marcelius van Bela dochter van Johannes van der Stege, aan Reynerus zoon van Johannes Daems en aan Stephanus Becker. Tussendoor beloofde zij op 17 april 1501[60] zekere Dirk Hagens 7 gulden te betalen onmiddellijk na de dood van haar zuster Elisabeth. Tenslotte belooft zij, samen met andere familieleden Jonckers, op 19 juli 1501 aan Henricus Osman gedurende 8 jaar 3 ½ pond paijement te betalen.[61] Later blijkt haar zoon Anthonius zijn moeder een lijfrente van 3 Rijnsgulden te hebben gegeven uit een huis te Bakel.[62] Marcelius liet in totaal zes[63] kinderen na:

1: Goesken, waarschijnlijk moniale geworden.

2: Antonius, zie II.

3: Hubertus: komt nog voor in 1527[64] als burgerwacht, maar hij vertrok kort daarna naar Hamburg, waar hij in 1534 woonde en nog in ’s-Hertogenbosch erfde van zijn nicht Johanna Jonckers alias Die Wael[65].

4: Joost: Op een onbekende datum verkocht hij het ouderlijk huis in de Coffermakerstraat aan de messenmaker Wessel zoon van Johannes van Scuttrop.[66] In 1522 nam hij nog deel aan de stadsloterij.[67]Diens zoon Gerlacus was er nog gegoed in 1560 en het huis grensde toen aan “t Gulden Hoet”[68].

5: Barbara

6: Adriana

II: Anthonius Jonckers alias Van den Grave (De man van de Tuin der Lusten)

Geboren in circa 1465 als zoon van Marcelius Jans van den Grave (I) en Maria Jonckers. Na de dood van zijn grootvader Goossen Jonckers en zijn ooms Henricus Jonckers (overleden in circa 1482) en Peter die Wael (voor 1471) nam hij als enige kleinzoon de werkplaats van Goossen als messenmaker in de Zadelmakerstraat over. In navolging van de goudsmeden nam voerde hij een eigen merkteken in in de vorm van een fraaie M . Hij trouwde een zekere Geertruid, die kort voor 1521 overleed als buitenlid van de ILVB. Veel is over Anthonius niet bekend. In 1504 betaalde hij slechts 1 stuiver en 3 ½ oirt belasting, hetgeen vrij weinig was. Zijn zwager, de handelsman en welvarende Anthonius Jonckers alias Die Wael betaalde het vijftienvoudige. Ook de enkele jaren er voor en daarna laten een beeld zien van eenvoudige levenswijze, vertaald in een lage belastingheffing.[69] Ook weten dat hij zijn moeder als weduwe niet onverzorgd wilde laten: Hij schonk haar een lijfrente van 3 gulden uit een huis te Bakel, maar de datum van die akte is niet bekend.[70] Op 10 november 1512 belooft hij met zijn neven en nichten het levenslange genot van een lijfrente van 34 gulden [71]aan Goessen, natuurlijke zoon van Joost zoon van Goessen Jonckers. Goessen was zijn volle neef, zij het uit bastaardij. Zo neemt hij ook deel aan de verkopingen van nog onverdeeld onroerend goed van zijn grootvader van moeders zijde Goessen Jonckers op 20 mei 1513.[72] Daarna wordt het stil rondom het gezin van Anthonius: Geen aankoop of verkoop van onroerend goed, renten noch cijnzen. Toch vinden we in 1520 een spoor van zoon Goossen: Hij had zes maanden lang gezongen voor de Broederschap en wilde graag aangenomen worden in vast dienst, maar de broeders vonden zijn kwaliteit onvoldoende. Zij betaalden hem twee gulden en tien stuivers. [73] Geen van de kinderen werd lid van de ILVB. Ze waren duidelijk minder in religie en vroomheid geïnteresseerd. Huwelijken van de vijf kinderen zijn niet bekend en na 1538 komen ze in het geheel niet meer voor. Duidelijk is dat geen van de kinderen het beroep van hun vader voortzette en dat ze waarschijnlijk allen naar elders zijn vertrokken. Wellicht is zoon Goossen elders zanger geworden. Op 27 maart 1531 komen we nog de twee dochters Clara en Geertruyt tegen, toen ze twee procureurs machtigden in een zaak tegen de officiaal te Diest, waarvan overigens de strekking is dat de beide zusters een testament of de uitvoering daarvan betwistten van een zekere Sophia Anssems, wellicht een familielid.[74] In een akte van 14 augustus 1529 werden de kinderen betrokken in een proces voor de schepenen van de stad inzake een betaling van 3 gouden guldens voor de levering van goederen door Arnd ten Bosch. Daaruit kunnen we tevens concluderen dat vader Anthonius voor die datum overleden moet zijn. [75] Het laatste teken van leven van de gezamenlijke kinderen van Anthonius dateert van 9 november 1538, toen zij het recht om het merkteken van hun vader doorverkochten aan de messenmaker Antonis Goyards (of Leonards) van Tuyl alias Neyts.[76] Opvallend in de tekst is het feit dat de beide zusters nog voogden hebben en dus nog geen 23 jaar oud zijn. Of en hoe het atelier functioneerde tussen circa 1529 en 1538 is niet duidelijk geworden. Vergeleken met Jheronimus Bosch kunnen we globaal stellen dat zijn messenmaker circa 10 jaar jonger was dan Jheronimus zelf en circa 10 jaar later overleed. De messenmaker van de Tuin der Lusten liet de volgende kinderen na:

1: Geertrudis

2: Clara

3: Jan

4: Goessen: Missschien had hij een dochter Geertken, die leefde in 1559.[77]

5: Marcelius

 

De derde Anthonius Jonckers stamt uit de familie Jonckers alias Die Wael.

Fragment D: Genealogie die Wael alias Jonckers[78]

Stamvader van deze tak is Petrus die Wael. Hij was messenmaker van beroep en trouwde Aleid, dochter van de messenmaker Goessen Jonckers.

De oudste vermelding van Petrus dateert van 1471[79] toen zijn vrouw Aleijd dochter van Goessen Jonckers de messenmaker vermeld werd als diens weduwe. Ook Petrus was messenmaker en werkte waarschijnlijk in het atelier van zijn schoonvader. Hij moet vrij jong overleden zijn. In 1486 werd Aleid buitenlid van de ILVB, terwijl haar overlijden later niet wordt vermeld. Van de jonge weduwe is verder niets bekend dan dat zij deelnam aan alle familiale zaken die hier voor al zijn vermeld bij haar broers en zusters. Uit die gegevens blijkt tevens dat zij overleden tussen 10 november 1512 en 20 mei 1513[80]. Meer dan 40 jaar was zij weduwe en voedde drie kinderen op:

1: Anthonius Jonckers alias Die Wael, zie II

2: Jan, zie IIA

3: Johanna

II: Anthonius Jonckers alias die Wael, trouwde Bertha van Teeffelen uit een gegoede koopmansfamilie. Het beroep van zijn vader, messenmaker, trok hem weinig en hij nam het beroep en de zaak over van zijn overleden oom Joost, en zijn tantes Adriana en Liesbeth Jonckers: koopman in boter, kaas e.d. ; Hij deed dat samen in een vennootschap met zijn schoonbroer Henrick Volckaert van den Dijck. De familie Van den Dijck werd zeer vermogend. De moeder van Anthonius (Bertha) en de vrouw van Henrick (Zoeta) waren zusters van elkaar. Als lid van de ILVB werd hij ingeschreven, maar in welk jaar is onbekend. Zijn uitschrijven na het overlijden dateert van 1531. Ook zijn vrouw Bertha werd lid; zij betaalde haar entree in 1564 als ook haar doodschuld vóór haar overlijden in 1564. De familie bracht het tot redelijke welvaart en bezat enkele vermaarde panden aan de Markt, zoals “De Zwarte Arend” en “de Witte Arend”en “de Keersboom”. Omdat deze Anthonis Jonckers niet de man is van de Tuin der Lusten, zullen we de stamboom kort vermelden[81]: Zijn huis in de Colperstraat werd verkocht op 19 september 1536.[82]Hij en Bertha hadden de volgende kinderen:

1: Clara, geboren in 1519, ingetreden in 1534bij de Franciscanessen achter de Tolbrug. Later mater geworden.[83]

2: Cornelis, zie III

3: Dorffa. Werd lid van de ILVB in 1509, getrouwd met Henricus Willem Jans Gast, die haar acht kinderen schonk, waarbij een Franciscanes te Lennick (Anna), een Claris te ‘s-Hertogenbosch (Yda, geboren 1509), en een Augustines Inde Weyde bij Venlo(Catharina, geboren 1507).[84] Zij hertrouwde met Willem Pijnappel. Haar andere kinderen waren Dorffa, getrouwd met Henricus Henricx Kemp; Willelma, getrouwd met Henricus Goeswinus Heeren en Agnes, getrouwd met Gijsbertus Jans IJsbrants.

4: Agnes, lid van de ILVB in 1518.

5: Anthonis, lid van de ILVB in 1519.

6: Aleid, lid van de ILVB in 1530, overleden in 1560. Haar familie erfde in negen porties “de Zwarte Arend”op de Markt en betaalde 80 gulden aan successierechten, hetgeen uitzonderlijk hoog was[85]. Het huis ging naar nicht Agnes en haar man Gijsbert IJsbrants. Zij maakte haar testament op 10 april 1555.[86]

7: Heilwich, Claris te ‘s-Hertogenbosch. Betaalde haar doodschuld voor de ILVB vóór haar dood in 1581.

8: Goeswina, lid van de ILVB vanaf 1527, moniale bij de zusters van Orthen.

 

IIA: Jan Jonckers alias Die Wael

Van hem is zo goed als niets bekend, en van zijn kinderen weinig.[87] Wie zijn vrouw was is onbekend. Kinderen: A: Goessen. Trouwde Janneke NN, en kreeg als kinderen a:Peter (getrouwd met Christina Willem Jan Willems Gast[88] met een zoon Jan[89]); b: Willem (getrouwd met Christina van Sunderen met een zoon Henrik en een dochter Aleid[90]); c: Boudewijn (wiens dochter Jenneke trouwde met Walraven Franszoon met als kinderen Frans en Lijsken)[91].

 

III: Cornelis Jonckers alias Die Wael.

Hij volgde niet het beroep van zijn vader als koopman, maar werd lakenverwer (tinctor). Zijn vrouw werd Eefsa dochter van Peter Paulusz Raessen. Van hem zijn verschillende transacties bekend, maar hier niet relevant.[92] Opvallend is dat vanaf deze generatie (geboren vanaf 1500) het lidmaatschap van de ILVB bijna niet meer in trek was!

Kinderen van Cornelis en Eefsa:

1: Brigitta, getrouwd met Nicolaes zoon van Livinus Jans. Het paar woonde in Elbingen. [93]

2: Peter, woonachtig geweest en wellicht overleden in Danzig in de jaren 1590. Hij trouwde eerst Barbara dochter van Peter Collarts, en daarna Elisabeth Beyens, dochter van Goessen Beyens alias In den Beer (gezworen broeder van de ILVB). [94] Zijn kinderen waren: A: Bertha (getrouwd met Johan Willemsz Zyberts of Zebrechs, raadsheer[95]); B: Nicolaus[96]; C: Barbara (getrouwd met Loef Petersz van den Goor); D: Ese (getrouwd met Thomas Ophoven); E: Hans of Jan[97] F: Bertken (lid geworden van de ILVB in 1564).

3: Raso, vermeld in o.a. op 31 augustus 1541.[98]

4: Jan of Hans: Vermeld op 9 mei 1560.[99]

[1] Dr. G.C.M. van Dijck, Op zoek naar Jheronimus van Aken alias Bosch. De feiten, familie, vrienden en opdrachtgevers. Zaltbommel 2001.

[2] Mr. N.H.L. van den Heuvel, De ambachtsgilden van ’s-Hertogenbosch voor 1629, Utrecht 1946, II, p. 504.

[3] R. 1330, fol. 22vo, 8 november 1538.

[4] Staat per ongeluk niet zij maar hij.

[5] Blijkbaar zijn de beide zusters nog geen 23 jaar oud.

[6] R. 1330, fol. 22vo.

[7] Soms genoemd Lenaert.

[8] R.1265, fol. 467.

[9] J.A.M. Koldeweij, P. Vandenbroeck en B. Vermet, Jheronimus Bosch, Alle schilderijen en tekeningen, Rotterdam, Museum Boymans van Beuningen, 2001.

[10] Rekening broederschap 1522-1523.

[11] RMAB i3683.

[12] R. 1308, fol. 288, 30 juni 1528; en R. 1346, fol. 87, 21 oktober 1547.

[13] R. 1175, fol. 108, 1368-1369. Hilla Jonckers komt al voor in 1368.

[14] R. 1194, fol. 199vo.

[15] R. 1186, fol. 150, 1408-1409; R. 1199, fol. 244, 1428-1429.

[16] R. 1184, fol. 238, 1405.

[17] Dr. Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap, p. 170.

[18][18] R. 1229, fol. 143vo, 4 juli 1459. Zie verder over hem R. 1209, fol. 277vo, 21 november 1438; fol. 306, 12 maart 1439; R. 1227, fol. 459, 26 augustus 1457. Van Jan zijn nog enkele transacties bekend in 1438 en 1439.R. 1209, fol. 227vo en 306.

[19] R. 1208, fol. 91vo.

[20] R. 1194, fol. 199vo, 5 jui 1424.

[21] R. 1208, fol. 5, 1438; R. 1209,fol. 36, 1439; R. 1210, fol. 351, 1440.

[22] R. 1204, 202vo, 8 mei 1534.

[23] R. 1194, fol. 266vo.

[24] R. 1197, fol. 292vo, 29 juli 1526 : geldlening door hem verstrekt; R. 1199, fol. 382vo, 15 juni 1429: aankoop van een pacht; R. 1204, fol. 265vo, 8 mei 1434: geldlening aan de vicegardiaan van de Franciscanen; R. 1219, fol. 274vo,9 januari 1449: geldlening door hem verstrekt.

[25] R. 1215, fol. 149vo. Heer Johannes van Dommelen alias Meerskens was de zoon van Godefridus Meersken . Deze priester kreeg een buitenechtelijke zoon Jan, die goudsmid werd. Heer Johannes was notaris en gezworen broeder van de ILVB en overleed in 1445. Van Dijck, Van Vroomheid, p. 258.

[26] Vandaar de term Abtsbrug.

[27] R. 1244, . 1234, fol. 151vo, 12 augustus 1452: geldbelofte door hem gedaan; R. 1236, fol. 63, 8 april 1467: erfenisregeling met de familie van zijn vrouw Margaretha Bollen; R. 1237, fol. 65, 7 juli 1468: geldbelofte door hem gedaan; R. 1240, fol. 355, 27 maart 1471: geldbelofte door hem gedaan; R. 1241, fol. 342vo, 15 april 1472: geldbelofte door hem gedaan; ; R. 1239, fol. 36vo, 20 januari 1470: geldbelofte door hem gedaan; R. 1249, fol. 347, 21 april 1480: geldbelofte door hem gedaan; ; R. 1251, fol. 329vo, 15 februari 1482: Zijn tweede vrouw en haar dochter Johanna waren eigenares van enkele percelen te Belver in de parochie van Haren; R. 1251, fol. 426; R. 1246, fol. 227vo,15 juni 1482: Enkele tranacties van zijn weduwe en dochter Johanna worden nietig verklaard.

[28] R. 1238, fol. 169, 15 oktober 1468.

[29] R. 1245, fol. 64. Zie ook: R. 1243, fol. 76, 31 september 1474.

[30] R. 1278, fol. 447vo, 9 januari 1509.

[31] R. 1283, fol.323vo, 20 mei 1513; R. 1289, 171v, 21 april 1518; R. 1308, fol. 593, 19 december 1528; R. 1312, fol. 223, 21 juli 1530; R. 1316, fol. 478, 23 september 1532; R. 1333, fol. 388, 12 februari 1541.

[32] R. 1267, fol. 130, 15 februari 1499; 316vo, 14 februari 1499; R. 1257, fol. 369vo, 26 april 1499.

[33] R. 1240, fol. 248o.

[34] R.1248, fol. 156.

[35] R. 1248, fol. 232vo en1249, fol. 242vo. In andere akten van familiaire aard wordt Joost vermeld in R. 1249, fol. 339, 8 februari 1480.

[36] R. 1240, fol. 248vo:30 maart 1471; R. 1240, fol. 272, 22 juni 1471; R. 1240, fol. 327, 26 oktober 1471; R. 1249, fol. 242vo, 25 april 1480; R. 1249, fol. 339, 8 februari 1480; R. 1250, fol. 273, 27 maart 1481; R. 1316, fol. 478, 23 september 1532; R. 1334.

[37]R. 1283, fol.23vo, 20 mei 1513. De zoon van deze Willem Molius was de bekende kroniekschrijver Willem Molius.

[38] R. 1241, fol. 370.

[39] Zie over hem R. 1270, 352, 19 juli 1501; R. 1276, fol. 43vo,28 mei 1507; R. 1269, fol. 149vo, 17 april 1501;

[40] R. 1283, fol.216vo.

[41] R. 1305, fol. 142.

[42] R. 1311, fol. 218.

[43] Stadsrekening 1532-1533, kapittel 19.

[44] BHIC, aanwinsten 1889, 63.

[45] Stadsrekening B. 30.

[46] R. 1379, fol. 405.

[47] R. 1369, fol. 280vo en R. 1379, fol. 190.

[48] R. 1240, fol. 272.

[49] R. 1249, fol. 362vo.

[50] R. 1250, fol. 273.

[51] R. 1251, fol. 223 en 258.

[52] R. 1252, fol. 84.

[53] H.J.M. van Rooy, Het Oud-archief van het Groot-Ziekengasthuis, regest 1669.

[54] R. 1262, fol. 367.

[55] R. 1263, fol. 324.

[56] R. 1267, fol. 316vo.

[57] ILVB betekent Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in de Sint Janskerk. De verwijzingen zijn ontleend aan het archief dat qua lidmaatschappen geheel via de website van het BHIC toegankelijk is op jaartal.

[58] R. 1267, fol. 316vo.

[59] R. 1267, fol. 32.

[60] R. 1269, fol. 149vo.

[61] R. 1270, fol. 351vo.

[62] R. 1308, fol. 153, 19 februari 1529.

[63] Met name genoemd in R. 1344, fol. 132vo, 2 januari 1546.

[64] OSA 4036, fol. 31; Komt ook voor in R. 1337, fol. 79vo, 20 januari 1542.

[65] R. 1319, fol. 395, 10 juni 1534.

[66] R. 136, fol. 212vo, 15 februari 1547.

[67] B. 30.

[68] R. 1378, fol. 448, 15 juli 1560.

[69] OSA, stadsrekeningen 1500-1515.

[70] R. 1308, fol. 153, 19 februari 1528.

[71] R. 1283, 216vo.

[72] R. 1283, fol. 323vo.

[73] Archief Ill.L.Vrouwebroederschap, rekening 1519-1520, scan. 98.

[74] R. 1314, fol. 290, 27 maart 1531.

[75] OSA, Rechterlijk archief, 187, 14 augustus 1529.

[76] R. 1330, fol. 22vo. ; Hij verkocht een cijns uit het huis op 28 juni 1561, volgens R. 1379, fol. 406vo.

[77] R. 1376, fol. 349vo.

[78] Uitgezocht tot ca. 1565.

[79] R. 1240, fol. 248vo, 30 maart 1471.

[80] R. 1283, fol. 216vo en 323vo.

[81][81] Meer details over de familie in R. 1267, fol. 130, 15 februari 1499; R. 1270, fol. 352, 19 juli 1501; R. 1272, fol. 191vo, 8 juli 1504; R. 1283, fol.216vo, 10 november 1512; R. 1289, fol. 116vo, 10 februari 1519; R. 1296, fol. 153, 5 april 1522; R. 1298, fol. 23, 7 september 1522, en fol. 208vo, 7 september 1523; R. 1302, fol. 118vo, 11 februari 1525; R. 1305, fol. 165, 16 juni 1526; R. 1314, fol. 263, 30 november 1530; R. 1323, fol. 220, 19 september 1535;R. 1333, fol. 233vo, 10 juni 1541; R.1333, fol. 468, 18 augustus 1541; R. 1333, fol. 299, 13 september 1541; R. 1336, fol. 59, 20 september 1542; R. 1336, fol. 84vo, 19 januari 1542; R. 1336, fol. 220, 10 april 1542; R. 1343, fol. 178vo, 29 januari 1545; R. 1378, fol. 255vo, 25 september 1559; R. 1842, fol.483, anno 1534. Van Deursen, ;s-Hertogenbosch van straet tot stroom, Zwolle z.j., p. 337; A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen., I, p. 166; II, p. 210; III, p. 436;

[82] R. 1323, fol. 220.

[83] L.C.H. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom s’Hertogenbosch, Sint – Michielsgestel 1872,IV, p. 486-487.

[84] Haar andere kinderen waren Aleid, Dorffa (getrouwd met Henricus Kemp), Wilhelma (getrouwd met Henricus Goessens Heeren), Frans en Agnes ( getrouwd met Gijsbert Jans IJsbrants).

[85] OSA, 1411, stadsrekening 1559-1560. De verkoopakte in R. 1378, fol. 255vo. Zie ook: R. 1380, fol. 29, 14 november 1560.,

[86] R. 1383, fol. 523vo, 7 september 1563.

[87] R. 337, fol. 79vo, 20 januari 1542; R. 1337, fol. 163, anno 1542; R. 1339, fol. Fol. 62vo, anno 1543; R. 1341, 262, anno 1544; R. 1342, fol. 319, 22 april 1545; R. 1344, fol.175, 27 januari 1546; R. 1344, fol. 436, 16 september 1546; R. 1345, fol. 87, 21 oktober 1547;

[88] R. 1368, fol. 76vo, 2 januari 1556.

[89] In R. 1382, fol. 305, 7 november 1562 verkocht hij een huis aan de Vuchterdijk. Hij was toen 25 jaar oud.

[90] R. 1377, fol. 490, 19 augustus 1560; R 1381, fol. 307, 8 november 1561.

[91] R. 1846, fol. 44, 9 mei 1560.

[92] R. 1296, fol. 232, 11 september 1522; R. 1300, fol. 62, 19 januari 1524; R. 1305, fol. 288, 29 december 1525; R. 1323, fol. 220, 19 september 1536; R. 1336, fol. 59, 20 september 1542; R. 1339, fol. 10vo, 15 oktober 1543; R. 1350, fol. 105, 17 maart 1548.

[93] R. 1381, fol. 74, 30 januari 1599 in de marge); R. 1433, fol. 168, 15 april 1595; R. 1433, fol. 207, 8 mei 1595; R. 1382, fol. 264, 13 augustus 1608..

[94] R. 1354, fol. 85, 4 november 1549; R. 1377, fol. 118vo, 14 april 1559; R. 1846, fol. 73, 14 april 1556; R. 1383, fol. 320, 15 april 1563 (koopt twee huizen in de Vuchterstraat); R. 1429, fol. 6, 16 oktober 1620; R. 1431, fol. 261, 6 juni 1592 (verkoop van “de Witte Arend” door zoon Nicolaus. R. 1433, fol. 168, 15 april 1595; R. 1433, fol. 207, 8 mei 1595;

[95] R. 1852, fol. 5,20 januari 1567. Bertha werd nog lid van de ILVB in 1564. Zij leefde nog in de stad op 22 juni 1629, volgens R. 1380, fol. 29vo. ; zie ook R. 1382, fol. 264, 13 augustus 1608.

[96] R. 1386, fol. 71, anno 1621: Nog in leven. Sprake van een “zomerhuys”of “lanthuys” te Vught, geërfd van hun oudtante Aleid Jonckers.

[97] OSA, 1413. Verkocht een huis aan de Vuchterdijk in 1562. In R. 1371, fol. 199, 20 februari 1557: Johanna weduwe van Goeswinus Jan Peters die Wael.

[98] R. 1335, fol. 3 en R. 1352, fol. 32vo, 22 augustus 1549.

[99] R. 1846, fol. 44.

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram