Heel het weten rond Jheronimus Bosch gaat gekleed in een menigte van amper te beantwoorden vragen, van raadselen, en niets is er zo onbevredigend, maar ook zo prikkelend, als een onopgelost raadsel.
Waar en wanneer stond zijn wieg hier op aarde? Welke scholing heeft hem gevormd? Hoe vaak en hoe ver reisde hij rond in Europa? Wat bond hem aan zijn gade Aleid? Was hij een kind van zijn tijd, of eerder een buitenbeentje? Hoe wandelde hij door ’s-Hertogenbosch, en hoe zag hij rond en in de Sint Jan en vanuit de huizen aan de markt zijn stadsgenoten en hoe zagen ze hem? Wat was zijn karakter, zijn temperament, en hoe bedacht hij zijn geniaal gepenseelde panelen? Wat wilde hij met zijn leven en met zijn werk bereiken? En bovenal, wat inspireerde hem en kende hij tevredenheid?
De Bossche kronieken doen er het zwijgen toe. Echt persoonlijke documenten ontbreken. De archieven bevatten enkel wat zakelijke mededelingen. Wat we meer willen weten zullen we uit zijn schilderingen moeten halen. We zullen moeten kijken, en blijven kijken! Niet alleen genietend en bewonderend, maar met een zo objectief mogelijk open oog.
Elke generatie kan opnieuw gaan kijken door die telkens weer anders gekleurde bril van de eigen onvermijdelijke vooringenomenheid. Elke blik leert nu eenmaal meer over de ziener dan van het bekekene. Toch moeten we blijven pogen om in de schilder zélf de ziener te zien.
In dit boek probeer ik Bosch op een viertal nieuwe manieren dicht op de huid te zitten door opnieuw naar hem te kijken.
Gedurende de laatste honderd jaar hebben tal van kunsthistorici getracht en gemeend om in bepaalde koppen uit het werk van de schilder zelfportretten te zien. In Hoofdstuk I heb ik deze pogingen en meningen geïnventariseerd. Daarna worden ze aan vijf criteria getoetst om te kijken of er werkelijk sprake kan zijn van een zelfportret. Tenslotte presenteer ik enkele koppen waarbij Jheronimus hoogstwaarschijnlijk inderdaad in de spiegel heeft gekeken.
In Landschap en Wereldbeeld wordt door de schrijver Boudewijn Bakker een verfrissende methode gehanteerd om te kijken of landschappelijke elementen in de schilderijen van Van Eyck tot Rembrandt een inhoudelijke functie hadden.
Bakker gaat er van uit, dat zijn methode voor het werk van Bosch niet veel oplevert. Hoofdstuk II kijkt of dat klopt aan de hand van de verten, zoals die te zien zijn op de Calvarie met Schenker uit Brussel en de Hiëronymus uit Gent.
In Hoofdstuk III komen de scheppers, de vertellers, aan het woord. Lukt het de literatuur om, zoals dat heet, de waarheid bij elkaar te liegen? Elke romancier, die zich aan het leven van Bosch waagt, krijgt te maken met het probleem, dat hij de feitelijkheid en het psychologische klimaat moet scheppen, waarin het logisch wordt dat de Tuin der Lusten geschilderd is. De boeken van vijf literaire biografen, die geprobeerd hebben dit probleem op te lossen, worden doorgelicht.
Tenslotte bespreek ik in Hoofdstuk IV de maatstaven, die worden aangelegd bij het onderzoek naar de echtheid van panelen. Hoe proberen wetenschappers in het woud van schilderingen de ware Bosch te herkennen? Meestal wordt daarbij naar een tiental punten gekeken. Het blijkt dan heel wat gemakkelijker te constateren, dat een paneel niet van Jheronimus Bosch is, dan vast te stellen welke de echte werken zijn.
Ed Hoffman
Zwolle 2007
ISBN 978-90-902256-0-9
Te bestellen bij www.jheronimusbosch-artcenter.nl