Blome der doechden ed. 1904
Blome der doechden
(Dirc Potter) 1415-28
[Teksteditie: Fr. P. Stephanus Schoutens (ed.), Dat Bouck der Bloemen – Handschrift der VXe eeuw in ’t licht gegeven. Boekdrukkerij L. Van Hoof-Roelans, Hoogstraten, 1904]
Auteur
Dirc Potter (circa 1370-1428). Van 1408 tot 1416 was hij baljuw in Den Haag. Al vóór 1400 was hij een loopbaan aan het Hollandse hof begonnen als eenvoudig klerk op tresorie en kanselarij, maar hij zou zich tot diplomaat ontwikkelen [Van Oostrom 1987: 226]. Hij was achtereenvolgens in dienst van Albrecht van Beieren, Willem VI, Jacoba van Beieren, Jan van Beieren en ten slotte van Philips van Bourgondië. Zijn bekendste werk is Der minnen loep.
Genre
Een moraliserend-stichtelijke tekst in Middelnederlands proza. In de inleiding noemt Potter zelf zijn werk Blome der doechden (naar zijn Italiaanse voorbeeld Fiore di virtú). De titel Bouck der Bloemen is afkomstig van het opschrift dat de tekst begeleid in het vijftiende-eeuwse handschrift van de tekst.
Situering / datering
Blome der doechden (Bloem der deugden, vrij hertaald: Al het beste over de deugden) heeft duidelijke banden met een Italiaans werk met dezelfde titel uit het begin van de veertiende eeuw (Fiore di virtú), maar wijkt daarvan soms ook zeer sterk af. Er is slechts één vijftiende-eeuws handschrift van de tekst bekend, dat bewaard bleef in het minderbroederklooster van Rekem (Limburg). In dit handschrift wordt Blome der doechden onmiddellijk gevolgd door een andere tekst van Potter, de Mellibeus. De beginletters van de hoofdstukken van deze twee teksten vormen een doorlopend acrostichon: diric potter van der loo uten hage heeft mi gemaect / god si es gheloeft ende ghebenedijt van als amen. Omdat Potter in 1415 door de graaf van Holland werd beleend met de hofstede Ter Loo (bij Voorburg), is 1415 de terminus post quem voor het ontstaan van de Blome. De terminus ante quem is Potters jaar van overlijden 1428 [Van Oostrom 1987: 245].
Het Rekemse handschrift (ontstaan in de loop van de vijftiende eeuw) behoorde oorspronkelijk toe aan het minderbroederklooster van Maastricht. Blome der doechden draagt als opschrift: Dit bueck is gheheiten dat bueck der bloemen toebehoerende den broederen vander derde ordenen sint francisci binnen der stadt maestriecht in die wytmaker straet. De tekst zelf vangt aan als volgt: Hier beghint een seer notabel boeck van veele goeder materien te samen gheset ende heit blome der doechden.
Inhoud
De inhoud is allegorisch uitgewerkt. Op een morgen ziet de verteller in een mooie tuin een oude, eenvoudige man in een grauwe tabbaard die mooie bloemen en onkruid samen in één korf verzamelt. De verteller wil nu deze goede bloemen en het onkruid beschrijven, zodat eenieder ze op gepaste wijze van elkaar zal kunnen onderscheiden. In de daarnavolgende 45 korte hoofdstukjes wordt dan afwisselend een goede en een kwade bloem beschreven (23 goede en 22 kwade), waarbij elke goede bloem alegorisch een deugd voorstelt, en elke kwade bloem een ondeugd. De structuur van elk hoofdstukje is min of meer hetzelfde: definitie, autoriteiten, diersymbool, exempelen, versje. Van Oostrom [1987: 246] noteert:
Hij begint steeds met een korte omschrijving van het behandelde begrip, parafraseert vervolgens uitspraken terzake van christelijke en klassieke autoriteiten, bespreekt een dier dat door zijn eigenschappen de betrokken deugd of zonde treffend symboliseert, vertelt een of meer exempelen waarin we het begrip geïllustreerd zien, om steevast af te sluiten met een – soms vrij onbenullig – versje van vier regels, waarin hij de lezer oproept de deugd in kwestie te huldigen, dan wel de zonde in kwestie te vermijden.
Hieronder volgt een overzicht van de behandelde deugden en de aan hen tegengestelde ondeugden.
Minne (liefde) Hat ende nijt (haat en nijd)
Leticia (blijdschap) Droefheit (droevigheid)
Vrede (vrede) Toerne (toorn, gramschap)
Ontfarmherticheit (barmhartigheid) Wreetheit (wreedheid)
Waerheit (waarheid) Loeghen (leugen)
Wijsheit (wijsheid) Dwaesheit (dwaasheid)
Temperancia (gematigdheid) Onmate (onmatigheid)
Stercheit (kracht) Bloedicheit (lafheid)
Ghestadicheit (standvastigheid) Ongestadicheit (labiliteit)
Oetmodicheit (nederigheid) Hoverdie (hoogmoed)
Gheloeve (geloof, vertrouwen) Ontrouwe (ontrouw)
Gherechticheit (rechtvaardigheid) Ongherechticheit (onrecht)
Reinicheit (kuisheid) Oncuysheyt (onkuisheid)
Miltheit (mildheid) Giericheit (gierigheid)
Edelheit (edelheid) Onedelheit (onedelheid)
Goedertierenheit (goedertierenheid) Quaetheit (boosheid)
Grootmodicheit (grootmoedigheid) Ydel glorie (verwaandheid)
Simpelheit (eenvoud) Scalckheit (listigheid, valsheid)
Ghedenckenisse (geheugen) Verghetelheit (geestelijke traagheid)
Scamelheit (eervol gedrag) Onscamelheit (oneervol gedrag)
Onderdanicheit (gehoorzaamheid) Ongehoersamheit (ongehoorzaamheid)
Const (kennis) Domheit (domheid)
Soberheit (soberheid)
Thematiek
Het betreft hier een uitgebreide deugden- en zondenleer, waarbij de ethiek nadrukkelijk in een vroom perspectief wordt geplaatst. Nochtans: ‘Hoe onmiskenbaar de tekst ook behoort tot het genre van de geestelijke letterkunde en doortrokken is van christelijke moraal, het belet de auteur niet om jegens de geestelijke stand een vrij vergaande anti-houding aan te nemen’ [Van Oostrom 1987: 248]. In dit verband moet ook het volgende vermeld worden:
Wel moet men, om hier scherp te zien, zich niet verkijken op de (enige) tekstuitgave van de Blome, waarin de editeur, de pater franciscaan Stephanus Schoutens, het leeuwedeel van Potters kritiek op de geestelijkheid onder volstrekt stilzwijgen heeft weggelaten. Neemt men de moeite terug te gaan naar het (ook al enige) handschrift van de tekst, dan blijkt de Blome doorspekt met kritische opmerkingen aan het adres van geestelijke personen. Ook blijkt dan dat de twintigste-eeuwse tekstbezorger Schoutens een middeleeuwse voorganger heeft gehad: in de marge van het handschrift heeft men juist bij zulke passages herhaaldelijk ‘regie-aanwijzingen’ genoteerd als slaet over en tot hier. Kennelijk – en niet onbegrijpelijk – was het de bedoeling dat de tekst bij de refterlezing in het Maastrichts franciscanerklooster waarvoor het handschrift was bestemd, zou worden gevrijwaard van onvriendelijkheden over geestelijken. Zoiets kan echter moeilijk Potters bedoeling zijn geweest. [Van Oostrom 1987: 249]
Opvallend is overigens dat de begrippen ‘eer’ en ‘mate’ voortdurend weerkeren in Potters tekst.
Receptie
Hofliteratuur? In de inleiding richt de zender zich tot de ontvangers met de woorden lieve zoon en alle onser liever vrienden [ed. 1904: 8]. Blijkbaar schreef Potter deze tekst niet in de eerste plaats voor een adellijke opdrachtgever (de Hollandse graaf bijvoorbeeld), maar voor een beperkte kring van vrienden en familieleden. Van Oostrom [1987: 230] hierover:
Soms doet hij – om maar eens hoog in te zetten – veeleer denken aan zijn iets oudere tijdgenoot Chaucer, die eveneens een uiterst vrijmoedige bewerker van zijn middeleeuwse en klassieke bronnen was, en van wie men eveneens vermoedt dat hij oorspronkelijk enkel dichtte als tijdpassering naast zijn werk als ambtenaar en diplomaat, en dit dan niet zozeer om naar de gunst van deze of gene vorst te dingen, maar eerder om een kleine hofkring van vrienden en bekenden te plezieren.
In zijn literatuurgeschiedenis uit 2013 schrijft diezelfde Van Oostrom:
Hij was zijn eigen opdrachtgever zo te zien, en had vermoedelijk maar een beperkt publiek (familie en vrienden?) voor ogen. Het ging primair om zelfverwerkelijking. Ook daarmee is Dirc Potter in dit milieu een moderne figuur. Hij schrijft niet, zoals Heraut Beieren, uit hoofde van een ridderlijk ambt noch, zoals Dirc van Delft, vanuit een heilsmissie, laat staan, zoals Willem van Hildegaersberch en consorten, als broodwinning – maar zo te zien puur voor zijn plezier. [Van Oostrom 2013: 476]
Het enige bewaard gebleven handschrift wijst erop dat de tekst in een latere fase ook kon functioneren als kloosterliteratuur.
Profaan / religieus?
Profaan, met sterke religieuze inslag.
Persoonlijke aantekeningen
Van Oostrom [1987: 244-245] heeft een probleem met het gegeven dat Potter in de inleiding van Blome der doechden verwijst naar zijn vorige werk, Der minnen loep, als ‘een boec dat ic in jonghen tijden maecte te Rome’. Van Oostrom concludeert hieruit dat volgens deze tekst Der minnen loep een jeugdwerk van Potter was, en omdat we weten dat Der minnen loep geschreven werd in 1411-12 klopt dit naar verluidt niet met de datering 1415-1428 van Blome der doechden en met het gegeven dat Potter in 1411-12 al ongeveer 40 jaar oud was. Van Oostrom stelt daarom dat op Potters autobiografica ‘nauwelijks staat te maken valt’. Het Middelnederlandse in jonghen tijden betekent echter niet ‘tijdens mijn jonge jaren’ maar ‘onlangs, recent’. En dus kloppen de dateringen wél.
Opvallend is verder dat Van Oostrom wel heel wat aandacht besteedt aan Blome der doechden, maar zich ver houdt van een esthetische evaluatie. Ook Knuvelder [I 1970] evalueert niet, al is het feit dat hij slechts zeven regeltjes over heeft voor de tekst veelzeggend, en al schrijft hij in verband met Der minnen loep: ‘Dit alles, intussen, is meer van cultuurhistorisch belang dan van strikt literair’. Van Mierlo [II 1940] staat een halve bladzijde stil bij Blome der doechden, maar blijft eveneens op de vlakte en dat laatste geldt ook voor de anderhalve bladzijde van Te Winkel [II 1922]. Nu wij zelf de volledige tekst nog eens herlezen hebben, kunnen wij met een gerust gemoed meedelen dat Blome der doechden met zijn meer dan honderd pagina’s moraliserend gepreek beslist geen literair Middelnederlands meesterwerk is. De cultuurhistorische oogst, vooral wat dierensymboliek betreft, was echter ronduit rijk. Wat toch maakt dat het een schande is dat geen medioneerlandicus ooit de moeite heeft genomen om een betere teksteditie te bezorgen dan die van pater Schoutens uit 1904.
Interessant is tevens dat het werk een aantal oude Nederlandse spreekwoorden en zegswijzen bevat. Een overzicht.
Het noteren waard, naar aanleiding van mijn in 2023 te verschijnen boek over Bosch’ Antonius-drieluik in Lissabon, is ten slotte ook dat Dirc Potter blijkbaar zowel de Vitas Patrum-traditie als de Legenda aurea-traditie kende. Wanneer het in het eerste hoofdstuk gaat over heiligen uit het verleden noteert hij: Daer en gebuert hier niet vele aff te spreken wantmen vint ghenoech daer af bescreven in vitas-patrum. Ende oec in die gulden legende die men maect vanden heiligen vaderen. Als Potter deze twee tradities kende, dan is het helemaal niet onwaarschijnlijk dat Bosch er eveneens van op de hoogte was.
Geraadpleegde literatuur
[explicit 8 december 2022]