Boertelijck Sin (anoniem) XVIIA?
[Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 182-192 = Boertelijck Sin ed. 1946] [Hummelen 1 J 9]
Auteur
Een anonieme rederijker.
Genre
Een esbatement of rederijkersklucht.
Situering / datering
Dit stuk (waarvan slechts 262 verzen bewaard bleven) is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). De codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor een datering, maar omdat het stuk voorafgegaan en gevolgd wordt door enkele liedjes die wel gedateerd zijn op 1636, is het niet onwaarschijnlijk dat dit spel ook dateert uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.
Inhoud
[Het begin ontbreekt. De noodtitel werd door Meijling in het leven geroepen.] De dochter van een schilder ontvangt thuis haar minnaar Boertelijck Sin, nu haar vader een dagje van huis is. Als de vader echter onverwacht vroeg weerkeert, moet Boertelijck Sin snel tussen enkele heiligenbeelden gaan staan die nog moeten beschilderd worden. De vader kiest natuurlijk Boertelijck Sin uit om te beschilderen. De dochter probeert tijd te rekken, onder meer door de verf te laten vallen, wat haar een pak slaag oplevert. De vader zal het ‘beeld’ dan maar zwart schilderen, zodat het geen Sint-Bartholomeus maar een Sint-Moriaen wordt. Boertelijck Sin laat een wind van de schrik en vader en dochter prijzen vervolgens de levensechtheid van het ‘beeld’. [De rest van de tekst ontbreekt.]
Thematiek
Is moeilijk vast te stellen omwille van de grotendeels verloren gegane tekst.
Receptie
De bewaarcontext (rederijkerskamer van Brouwershaven) wijst in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.
Profaan / religieus?
Deze klucht is blijkbaar zuiver profaan van aard.
Aantekeningen
Tekstbezorger Meijling noteerde: ‘Zodra de vader ten tonele verschijnt wordt het stuk wel grappig. Het is hier inderdaad jammer dat de rest ontbreekt’ [ed. 1946: VIII]. Dat de vader niet merkt dat het niet om een echt beeld gaat, is natuurlijk nogal ongeloofwaardig.
[explicit 6 augustus 2015]