Een esbatement van Tcloen van Armoe (anoniem) XVIA
[Teksteditie: C. Kruyskamp (ed.), “Het spel van het Cloen van Armoe”, in: Jaarboek De Fonteine, XVII (1967), Tweede reeks – nr. 9, pp. 47-73 = Cloen van armoe ed. 1967]
[Diplomatische teksteditie: W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars m.m.v. M.R. Hagendoorn en J.P.G. Heersche (eds.), Trou Moet Blijcken – Deel 7: Boek G – Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Uitgeverij Quarto, Assen, 1997, ff. 7r-14v = Cloen van armoe ed. 1997]
[Hummelen 1 OG 2 / 2 04]
Auteur
Een anonieme rederijker.
Genre
Een esbatement (zie het opschrift in het Haarlemse handschrift; in het Gentse handschrift is sprake van een ‘spull / spelle’).
Situering / datering
Deze toneeltekst (527 verzen/regels in de editie-1967) bleef bewaard in Boek G uit het archief van de Haarlemse rederijkerskamer De Pellicanisten. De tekst bleef ook bewaard in een handschrift dat zich nu bevindt in de Gentse Universiteitsbibliotheek (hs. nr. 899). Het spel is waarschijnlijk van Zuid-Nederlandse oorsprong en dateert vermoedelijk uit de eerste helft van de zestiende eeuw [ed. 1967: 49].
Inhoud
Zie voor een samenvatting ed. 1967: 48.
Thematiek
Behalve ontspanning bieden heeft dit toneelstukje duidelijk de bedoeling een (nogal conservatieve) moraal te propageren: als de kleine ambachtslui de armoede willen verdrijven, dan moeten ze zorgen dat hun vrouw het huishouden op zuinige wijze bestiert en hun geld niet in de kroeg of de badstoof over de balk gooien. Deze moraal wordt expliciet verwoord door de personages Wel Bedegen (een ambachtsman die door twintig jaar lang wroeten en sparen rijk is geworden) in de verzen 185-188 [ed. 1967: 65] en Gemack (een rijke vrouw) in de verzen 406-409 [ed. 1967: 68]. Op het einde krijgt deze moraal een stichtelijk tintje wanneer Wel Bedegen zegt dat God de mens, in tegenstelling tot de vogels, tot taak heeft gesteld om te arbeiden en dat de mens dit lot dan ook maar geduldig moet dragen: Als een vogel hem verfraeijt en vliecht henen en hem niet en quelt, / Soe heeft godt de mensch tot arbeijden gestelt. / Hoe welt u sinnen quelt, weest patientich [ed. 1967: 72 (verzen 494-496)].
Receptie
Stadsliteratuur. Het gaat hier om een rederijkersspel dat bewaard bleef in het archief van een (Haarlemse) rederijkerskamer. In verband met de thematiek wees Kruyskamp erop dat het stuk wellicht ontstaan is in een periode van sociale onrust. Het spel zou dan het standpunt van de stedelijke elite vertegenwoordigen en bedoeld zijn als behoudsgezinde propaganda, gericht op de lagere klassen binnen de stad.
Profaan / religieus?
Overwegend profaan van aard, met op het einde een lichte religieuze toets.
Persoonlijke aantekeningen
Kruiskamp wees er ook op dat in dit stuk de vermenging van realisme en allegorie het geheel nog genietbaar maakt, en dit in tegenstelling tot de rederijkersspelen uit de latere zestiende eeuw, waarbij deze twee elementen uit elkaar gehaald worden [ed. 1967: 49].
[explicit 19 juli 1993]