Tspel vanden crych (Cornelis Everaert) XVIA
[Teksteditie: J.W. Muller en L. Scharpé (eds.), Spelen van Cornelis Everaert, vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden met inleiding en aanteekeningen uitgegeven. Boekhandel en Drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden, [1898]-1920, pp. 209-231 = De Crych ed. 1920]
[Teksteditie: W.N.M. Hüsken (ed.), De Spelen van Cornelis Everaert – Opnieuw uitgegeven, van inleidingen, annotaties en woordverklaringen voorzien. Deel I, Verloren, Hilversum, 2005, pp. 433-474]
[Hummelen 1 B 14]
Auteur
De Brugse rederijker Cornelis Everaert (circa 1480-1556). Vergelijk ook bij Maria Hoedeken ed. 1920.
Genre
Een allegorisch rederijkersspel.
Situering / datering
Dit spel (688 verzen in de editie-1920) is één van de 35 toneelteksten die bewaard bleven in een autograaf-verzamelhandschrift (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, sign. Hs. 19.036). Het stuk dateert waarschijnlijk van vóór 1533 [zie ed. 1920: 593].
Inhoud
De Beroerlicke Weerelt (een kapitein) en Tyts Benaute (een trommelslager) roepen iedereen op om zich in te lijven bij het leger voor de ‘krijg’ (oorlog). Menich Leeck (een personificatie van de burgerij) en Dyveerssche Gheleerde (de clerus) stellen hun kandidatuur. Uit de conversatie die zich tussen deze twee en de sinnekes Gheveynst Bedroch (een man) en Lueghenachteghe Fraude (een vrouw) ontspint, blijkt weldra dat het begrip ‘krijg’ in dit spel een dubbele betekenis heeft: enerzijds verwijst het naar de woelige tijden ten gevolge van voortdurende oorlog, anderzijds wordt er de hebzucht (het willen ‘krijgen’) van de mensen mee bedoeld. Allerlei vertegenwoordigers van de burgerij en de clerus passeren één voor één de revue en worden daarbij bekritiseerd omwille van hun hebzuchtig, egoïstisch gedrag.
Tot Liefde (een vrouwelijke geestelijke) en Trauwe (een mannelijke geestelijke) optreden om op het verkeerde van dit gedrag te wijzen. Zij worden door de anderen echter weggehoond. Maar dan komt Hende des Tyts (de dood) ten tonele. Gheveynst Bedroch en Lueghenachteghe Fraude laten Menich Leeck en Dyveerssche Gheleerde nu in de steek en deze laatsten zien in een ‘toog’ hoe Christus aan het kruis hangt. Christus, die ook een ‘krijg’ heeft gevoerd, met name: de strijd om de zondige mens te redden. Naast het kruis staan Trauwe en Liefde als Sint-Jan en Maria. Menich Leeck en Dyveerssche Gheleerde smeken om genade.
Thematiek
Dit spel vormt een ongewoon felle en bijtende satire op de hebzucht van alle standen, vooral van de burgerij en de clerus. De achtergrond van de satire wordt gevormd door de berooide toestand van Vlaanderen ten gevolge van de voortdurende oorlogen van Karel V. Volgens de originele inhoudstafel van de autograaf kreeg het stuk dan ook speelverbod opgelegd.
Receptie
De satire fungeert duidelijk binnen een stedelijke context. Het zijn immers vooral typisch stedelijke figuren en beroepen die over de hekel gehaald worden (neringdoenden, winkeliers, kooplieden, advocaten, parochiepriesters, enzovoort…). Wanneer de vissers en de boeren aan bod komen, dan is dat omwille van het nadeel dat zij de stadsburgerij berokkenen. Bovendien betreft het hier een rederijkersspel van een Brugse rederijker. Verband met Brugge.
Profaan / religieus?
De satire op zichzelf is in hoge mate profaan, maar het geheel wordt duidelijk in een religieus perspectief geplaatst (zie de personages Trauwe, Liefde en Hende des Tyts, zie de toog op het einde, zie de stichtelijke moraal in de verzen 678-688).
[explicit 5 januari 1994 / 17 september 2016]