Die distructie vander stat van Jherusalem (anoniem) circa 1525
[Teksteditie: W.L. Braekman (ed.), Die Destructie vander Stat van Jherusalem. Een Vlaams Volksboek, naar het uniek exemplaar van de Antwerpse druk van Willem Vorsterman (ca. 1525), met toelating van de British Library, bezorgd en ingeleid. Vroege Volksboeken uit de Nederlanden – deel 3, Uitgeverij Marc Van de Wiele, Brugge, 1984 = Die distructie vander stat van Jherusalem ed. 1984 (NK 705)]
Genre
Een postincunabel, meer bepaald een zestiende-eeuws volksboek of prozaroman.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De vroegste bekende editie van dit volksboek verscheen rond 1505 te Antwerpen bij Willem Vorsterman (NK 4430, uniek exemplaar in Nederlands particulier bezit). Circa 1525 verscheen bij Willem Vorsterman een tweede uitgave (NK 705, uniek exemplaar: British Library). Van deze druk bezorgde professor Braekman een facsimile-editie [ed. 1984: 10]. Voor andere zestiende-eeuwse drukken, al dan niet bewaard gebleven, zie ed. 1984: 10-11.
Indirecte bronnen van deze tekst zijn Flavius Josephus’ De Bello Judaico en enkele apocriefe evangeliën, vooral de Vindicta Salvatoris en de Mors Pilati. De directe bron is een Frans werkje waarvan de eerste drukken verschenen te Lyon op het einde van de vijftiende eeuw. De Middelnederlandse uitgave van circa 1525 is een betrekkelijk getrouwe vertaling van een Franse druk (Lyon, 1517) [ed. 1984: 8, Waterschoot 1985: 116].
Inhoud
Ongeveer 40 jaar na de kruisdood van Jezus krijgt keizer Vespasianus melaatsheid die bedoeld is om hem te laten ophouden met afgoderij. Door de prediking van Sint-Clemens bekeert Gay, de ‘seneschael’ van de keizer, zich tot het christendom en om de keizer te genezen reist hij naar Jeruzalem om daar iets te zoeken dat door Jezus aangeraakt werd. Via zijn gastheer Jacob komt Gay in contact met Veronica. Die was indertijd zelf melaats, maar toen zij onder het kruis stond, legde Maria Veronica’s hoofddoek op Jezus’ gelaat: het gelaat bleef in het doek staan en Veronica werd erdoor genezen. Nadat Gay bij Pilatus achterstallige belastingen is gaan opeisen (wat door Pilatus afgewezen wordt), neemt hij Veronica mee naar Rome waar zij in het bijzijn van Sint-Clemens de keizer geneest. Sint-Clemens bekeert de keizer en zijn volgelingen. Clemens wordt door Vespasianus paus gemaakt en deze belooft zich past te laten dopen wanneer hij de dood van Jezus op de Joden zal gewroken hebben.
Mede omdat Pilatus zijn belastingen niet wil betalen, trekken Vespasianus en zijn zoon Titus met een leger naar Jeruzalem. Eerst veroveren zij de burcht Altaphat en daarna belegeren zij Jeruzalem, waar Pilatus en koning Archilaus zich bevinden. Omdat er geen water in de buurt is, laat Vespasianus dierenhuiden aan elkaar naaien en water halen uit de Dode Zee (duyvels vloet) zodat een kunstmatig meer ontstaat in het Dal van Josaphat. Ook wordt er een gracht gegraven rondom de hele stad. Jacob (de ex-gastheer van Gay) raadt Pilatus aan de stad over te geven maar wordt als verrader gevangen gezet. Een engel bevrijdt Jacob echter, zodat hij kan vluchten naar de Romeinen. Er volgen dan drie veldslagen, waarbij de Joden grote verliezen lijden. Er ontstaat hongersnood in de stad: de Joden zijn verplicht ongedierte en zelfs menselijke drek te eten, en er is een weduwe die haar zoontje kookt en gedeeltelijk opeet. Als Pilatus dit ontdekt, ligt hij drie dagen misselijk in bed.
Pilatus en Archilaus stellen vanop de muren aan Vespasianus voor om de stad over te geven en zij vragen om genade, maar Vespasianus weigert, waarop Archilaus zich op zijn eigen zwaard stort. Pilatus geeft de Joden de raad hun goud en andere edelstenen fijn te stampen en op te eten. Hierdoor leven zij nog 22 dagen, waarna Vespasianus Jeruzalem verovert en verwoest. Vespasianus verkoopt de Joodse gevangenen (dertig voor één penning, zoals ze zelf Jezus verkochten voor dertig geldstukken) en wanneer ontdekt wordt dat de Joden goud en edelstenen in hun maag hebben zitten (een koper steekt een Jood dood en ziet dat er in plaats van bloed goud en zilver te voorschijn komt), worden meer dan 70.000 Joden gedood en wordt hun buik opengesneden. Er blijven nog negen maal dertig Joden over. Die worden verdeeld over drie schepen en zonder eten de zee opgestuurd. Twee van de schepen komen terecht in Frankrijk, het derde in Engeland.
Terug in Rome laat de keizer zich door Sint-Clemens dopen. Ook alle Romeinen laten zich dopen. Vespasianus’ edelen worden terug naar hun eigen land gestuurd, waar ze op hun beurt hun onderdanen laten dopen. Pilatus wordt naar Vienne gestuurd om daar berecht te worden: hij zal 22 dagen op een verschrikkelijke manier gefolterd worden (zijn oren, handen en voeten zullen afgesneden worden, er zullen repen vel uit zijn lichaam gesneden worden, zijn armen en benen zullen gebroken worden en daarna zullen alle lichaamsdelen verbrand worden en in de Rhone gegooid). Voor de martelingen kunnen uitgevoerd worden, voeren duivels Pilatus echter weg en storten hem in de Rhone.
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht ook ed. 1984: 12-17.
Thematiek
De Val van Jeruzalem in het jaar 70 heeft aanleiding gegeven tot twee tradities. Enerzijds zijn er de vertalingen en bewerkingen van Flavius Josephus’ De Bello Judaico, anderzijds is er de vorming van een aantal legenden die, vermengd met feiten uit Josephus en andere bronnen, in rijm en proza een literaire neerslag hebben gekregen. Onderhavig volksboek behoort duidelijk tot de tweede traditie: het is een naïeve, anachronistische en volkse historie die niet bedoeld is om de historische waarheid weer te geven, maar wel om via het samenweven van allerlei grotendeels verzonnen en op sensatie gerichte fabeltjes christelijke, anti-Joodse propaganda te maken binnen een vaag historisch gefundeerde context. Als zodanig sluit dit volksboek zich duidelijk aan bij de wijdverbreide antihouding tegenover de Joden die (onder meer) de Middeleeuwen kenmerkt. Daarbij wordt de Val van Jeruzalem duidelijk in een christelijk, heilshistorisch perspectief geplaatst. Wanneer bijvoorbeeld Pilatus om genade vraagt, antwoordt Titus: Tis nu te laet ghebeden. Ick en sal zijns niet te meer ontfermen dan hi ouer Jhesum ontfermhertich en was dien hi ter doot verwees wiens doot ick ouer hem ende ouer alle zijn volck wreken sal [E2r].
Receptie
Het betreft hier een Antwerpse druk, dus: stadsliteratuur. Verband met Antwerpen. Met zijn vaak sadistische, op sensatie gerichte en brutaal anti-Joodse verzinsels is dit boekje manifest gericht op een breed publiek. We mogen er overigens van uitgaan dat de zestiende-eeuwse intellectuele elite neerkeek op dit soort van publicaties. Wanneer de Antwerpse drukker Simon Cock in 1553 een vertaling van De Bello Judaico bezorgt, verwijst hij in de inleiding naar het Boeck van der destructiën van Jherusalem, dat onder meer in 1482 door Gerard Leeu is uitgebracht, en beschuldigt dit soort teksten van volstrekte leugenachtigheid: ‘Dit kleine boekje (…) bevat (…) allerlei verzinsels, die zelfs geen spoor van waarheid bevatten. Er komen daarin kortom meer leugens voor dan pagina’s’ [Pleij 2007: 516-517].
Profaan / religieus?
Sterk religieus van inslag.
Persoonlijke aantekeningen
Wanneer men net De Bello Judaico van kaft tot kaft gelezen heeft, staat men versteld van de vrijpostige en duidelijk tegen de Joden gerichte hersenspinsels die in de late Middeleeuwen de ronde deden en die zich mijlenver van de waarheid bevonden. Eén van de weinige, zoniet het enige, op waarheid gebaseerde element uit de Distructie is – hoeft het te verwonderen? – het verhaal van de weduwe die haar zoontje opeet [D3r e.v.]. Vóór het verteld wordt, wordt het al twee maal aangekondigd, ongetwijfeld om de lezer te doen verderlezen: één maal deelt Gay in Rome mee dat volgens Jacob de heilige profeet voorspelde dat dye moeder haer kint eeten soude van grooten hongher [B4r] en de andere keer, wanneer de keizer bij Jeruzalem arriveert, zegt de anonieme auteur dat nu gauw zou gebeuren wat Jezus op Palmzondag voorspeld had, onder meer: die moeder sal haer kint eten van ghebreck der spisen [C1v]. Dit soort boekjes, die overigens vanuit cultuurhistorisch perspectief interessant genoeg zijn, zouden wij nu tegenwoordig sensatiegerichte stationsromannetjes noemen. Debaene noemde het ‘populaire historie in proza’.
Ten slotte nog een miezemuizerijtje: waarom Braekman als titel van zijn editie Die Destructie van der Stat van Jherusalem geeft, terwijl in de titel van de zestiende-eeuwse druk toch duidelijk Distructie staat, begrijpen wij niet. De eerste zin van de eigenlijke tekst luidt wel: Hier beghint die destructie van Jherusalem. Voor de rest en uit naam van de wetenschappelijke studie niets dan lof voor de moderne editie van deze merkwaardige tekst.
Geraadpleegde lectuur
Debaene 1977: Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat “Merlijn”, Hulst, 1977 [reprint van de uitgave Antwerpen, 1951], pp. 244-245.
Waterschoot 1985: Werner Waterschoot, in: Spiegel der Letteren, jg. 27 (1985), nr. 1-2, pp. 115-118 [recensie van de ed. 1984].
Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 516-517.
[explicit 11 februari 1997 / 12 januari 2013]