De Dolende Mensche ende de Gratie Gods (anoniem) circa 1600
[Teksteditie: Jan Broeckaert (ed.), Rederijkersgedichten der XVIe eeuw. A. Siffer, Gent, 1893, pp. 1-42 = Dolende Mensche ende de Gratie Gods ed. 1893]
[Hummelen 1 Q 2]
Auteur
Anoniem. Waarschijnlijk een Dendermondse rederijker die behoorde tot de rederijkerskamer De Distelieren (zie de aanwezigheid van de kenspreuk Fraternalis amor) [ed. 1893: XI]. Misschien Jan van den Bossche die wellicht factor was van de Distelieren en wiens handtekening enkele malen in het manuscript voorkomt.
Genre
Volgens het titelblad een ‘spel van sinnen’. Een allegorisch rederijkersspel dus.
Situering / datering
Dit spel (600 verzen) bleef in handschrift bewaard (Verzameling-Van den Bossche, Kerkarchief van de hoofdkerk van Dendermonde). Volgens Broeckaert zou het handschrift dateren uit de tweede helft van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw. De aanwezigheid van de kenspreuken van de Dendermondse rederijkerskamers De Rosiers en De Distelieren wijst op een Dendermondse afkomst [ed. 1893: VIII-IX].
Inhoud
Zie voor een samenvatting ed. 1893: XI-XIV.
Thematiek
Allegorisch en stichtelijk. Het personage De Gratie Gods formuleert op het einde de moraal als volgt: Siet dat ghij niet buyten rade en gaet, / Schout alle quaet / En peyst altoos om dat eeuwich sterven (verzen 598-600).
Receptie
Stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkersspel, hoogstwaarschijnlijk van een Dendermondse rederijker. Verband met Dendermonde.
Profaan / religieus?
Dit is in de eerste plaats een stichtelijk-religieus toneelstuk. Het bevat echter ook profane elementen (in de scènes met de sinnekes en de gepersonifieerde hoofdzonden).
[explicit 8 januari 1994]