Een Cluijt van Hans Snapop (anoniem) XVI
[Teksteditie: C. Kruyskamp (ed.), “De Klucht van Hans Snapop”, in: Jaarboek De Fonteine, XXI-XXII (1971-72), Tweede Reeks – nr. 13-14, pp. 27-45 = Hans Snapop ed. 1971-72]
[Diplomatische teksteditie: W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars m.m.v. M.R. Hagendoorn en J.P.G. Heersche (eds.), Trou Moet Blijcken – Deel 7: Boek G – Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Uitgeverij Quarto, Assen, 1997, ff. 73v-79r = Hans Snapop ed. 1997]
[Hummelen 1 OG 11]
Auteur
Een anoniem gebleven rederijker.
Genre
Een rederijkersklucht. Het originele opschrift spreekt van een ‘cluijt’.
Situering / datering
Deze korte klucht (450 verzen in de ed. 1971-72) bleef bewaard in Boek G uit het archief van de Haarlemse rederijkerskamer De Pellicanisten. Over de datering valt enkele te zeggen dat het stuk ontstaan is tussen de jaartallen 1500 en 1600. Kruyskamp heeft de indruk dat het dichter bij 1600 dan bij 1500 dient gesitueerd te worden [ed. 1971-72: 28].
Inhoud
Zie voor een samenvatting van de inhoud ed. 1971-72: 27.
Thematiek
Negatieve zelfdefiniëring vanuit stadsburgerlijk perspectief: aan de hand van het wangedrag van een boer wordt getoond hoe men zich wél dient te gedragen (trouw blijven aan zijn vrouw, zijn geld niet naar de hoeren dragen). Op het einde van de tekst blijkt heel duidelijk dat rederijkerskluchten niet enkel bedoeld waren om te entertainen, maar ook om te leren. Truij Belhorens richt zich daar tot het publiek met de woorden: En laetet u tsaemen een exempel weessen stijff, / Want het tis voor veelen een goet vermaen [ed. 1971-72, verzen 437-438].
Receptie
Stadsliteratuur. Het is een typische rederijkersklucht, afkomstig uit het archief van een Haarlemse rederijkerskamer. Zie ook de thematiek die typisch is voor de burgermoraal. Verband met Haarlem.
Profaan / religieus?
Profaan.
[explicit 11 juli 1993]