Een tafelspel Van die menichfuldicheit des bedrochs der werelt
(anoniem) circa 1539/40
[Teksteditie: S. Cramer en F. Pijper (eds.), Bibliotheca Reformatoria Neerlandica – Gesxchriften uit den tijd der Hervorming in de Nederlanden, opnieuw uitgegeven en van inleidingen en aanteekeningen voorzien – Eerste deel: Polemische geschriften der Hervormingsgezinden, bewerkt door Dr. F. Pijper. Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage, 1903, pp. 367-387 = Menichfuldicheit des Bedrochs ed. 1903]
[Diplomatische teksteditie van een paralleltekst: W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars m.m.v. M.R. Hagendoorn en J.P.G. Heersche (eds.), Trou Moet Blijcken – Deel 8: De Boeken I, N, M en R – Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Uitgeverij Quarto, Slingenberg, 1998, ff. 104v-114r = Oorspronck van Sonden ed. 1998]
[Hummelen 3 A 2 / 1 OI 16] [Pikhaus 42a / 42b]
Auteur
Een anonieme rederijker.
Genre
Een tafelspel.
Situering / datering
De volledige titel van dit tafelspel luidt: Een tafelspel Van die menichfuldicheit des bedrochs der werelt / waer door die oerspronck der sonden comptwelcke regnerende sijn in alle staten / beyde gheestelicken en wereltlicken. Van deze tekst bleven twee versies (met kleine varianten) bewaard. De eerste versie (Hummelen 3 A 2) bleef bewaard in een druk die geen jaartal, plaats van uitgave of naam van een uitgever bevat, maar vermoedelijk dateert van rond 1539/40 [vergelijk Pikhaus II 1988: 493]. Een exemplaar bevindt zich in de bibliotheek der Maatschappij der Nederlands(ch)e Letterkunde te Leiden (catalogusnummer 5130). De tekst is daar ingebonden tussen Hummelen 3 A 1 en Hummelen 3 A 3. De paralleltekst Hummelen 1 OI 16 bleef bewaard in handschrift in Boek I uit het archief van de Haarlemse rederijkerskamer De Pellicanisten. Hieronder verwijzen wij steeds naar Hummelen 3 A 2.
Inhoud
Oerspronck der Sonden, een cremer (= marskramer, want hij heeft een merse, vergelijk ed. 1903: 376) die afkomstig is uit vrou venus berge, verkoopt kruiden, kleinodiën en ‘brieven’ aan Menichfuldich Bedroch, een koopman. De kruiden blijken allegorisch te verwijzen naar allerlei zonden en ondeugden (tweedracht, machtswellust, woeker, hovaardij, haat en nijdigheid, eigenbaat, hypocrisie, simonie), de kleinodiën zijn religieuze voorwerpen (bedevaartgangersattributen zoals eetpannetjes, pelgrimsstaven, sleutels en sint-jacobsschelpen) en de ‘brieven’ zijn aflaatbrieven. De marskramer en de koopman wijzen er voortdurend op dat al deze ‘waren’ zeer geliefd zijn bij het wereldlijke en geestelijke koperspubliek. Reeds velen vóór hen hebben met deze zondige, bedrieglijke zaken geld verdiend en zijzelf gaan dat nu ook doen. Tegelijk wijzen zij echter duidelijk op het foutieve en zondige van deze handelwijze.
Thematiek
Menichfuldicheit des Bedrochs bevat heel wat kritiek op de wereldlijke en geestelijke standen, maar toch vooral op deze laatste. Vooral de kritiek die gegeven wordt op de wantoestanden en de corruptie binnen de geestelijke stand, onder meer in verband met bedevaartpraktijken en de aflatenhandel, doet vermoeden dat dit tafelspel een reformatorisch karakter heeft, ofschoon niet iedereen het daarmee eens is [vergelijk Pikhaus II 1988: 493-494]. Wat wel duidelijk uit de tekst blijkt, is dat de marskramer en de koopman fungeren als negatieve zelfbeelden voor de toeschouwer: hoewel zij zelf voordeel halen uit de zonde en het bedrog, wijzen zij toch voortdurend op het verkeerde van dit gedrag en blijken zij uiteindelijk een stichtelijke, waarschuwende rol te vervullen. Het ironiserende karakter van dit tafelspel werd in Herman Pleij, “De sociale functie van humor en trivialiteit op het rederijkerstoneel”, in: Spektator, jg. 5, nr. 2 (september 1975), pp. 117-118, en in Vandenbroeck 1987a: 67, niet opgemerkt. In Pikhaus II 1988: 302, gebeurde dat wel.
Receptie
De tekst bleef bewaard in een zestiende-eeuwse druk en in een handschrift dat afkomstig is uit het archief van een Haarlemse rederijkerskamer. Dit alles wijst op stadsliteratuur in een rederijkercontext. Verband met Haarlem.
Profaan / religieus?
Stichtelijk-religieus.
Verdere lectuur
[explicit 5 september 1993]