Een Nyeuwe Clucht Boeck (anoniem) 1554
[Teksteditie: Herman Pleij, Jan van Grinsven, Dick Schouten en Freddy van Thijn (eds.), Een Nyeuwe Clucht Boeck, een zestiende-eeuwse anekdotenverzameling. Populaire Literatuur – een reeks teksten uit de late middeleeuwen – nr. 4, Dick Coutinho, Muiderberg, 1983 = Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983]
Auteur
De originele auteurs van het merendeel der anekdoten zijn Johannes Pauli en Heinrich Bebel (zie infra). Wie de anekdoten in het Middelnederlands bewerkte, is niet bekend.
Genre
De zogenaamde ‘kluchtboeken’ uit de zestiende en zeventiende eeuw bevatten steeds een groot aantal, in min of meer los verband gepresenteerde anekdoten waarvoor de contemporaine term cluchten luidt. Ze vertonen verwantschap met de middeleeuwse exempelverzamelingen, de facetiae (grollen) van de humanisten en de novellencultuur. De verhaaltjes zijn onderhoudend, komisch of gewoon verrassend. Daarom worden ze beter aangeduid met de moderne term ‘anekdote’ dan met het begrip ‘mop’, omdat een anekdote op zichzelf niet perse komisch hoeft te zijn. Een aantal anekdoten in de kluchtboeken heeft soms het karakter van een gelijkenis, van een uitgewerkt raadsel of spreekwoord, of van een (komisch) vraag- en antwoordspel. In deze druk van 1554 zijn de cluchten meer bepaald prozateksten van allerlei vorm die gemeen hebben dat ze scherts, morele waarheid of puntig geformuleerde wijsheid presenteren, of combinaties daarvan [ed. 1983: 8 / 10 / 27].
Situering / datering
Het betreft hier een verzameling anekdoten, uitgegeven naar het enige bekend exemplaar (Leiden, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde) van de oudste, bekende editie van Een Nyeuwe Clucht Boeck dat in 1554 te Antwerpen gedrukt werd door Jan Wijnrijcx. De belangrijkste bron van de anekdoten is een gelijkaardige Duitse verzameling: Schimpff und Ernst van Johannes Pauli (geschreven in 1518-19 en voor het eerst gedrukt in 1522 door J. Grüninger te Straatsburg). Een andere bron is het Latijnse kluchtboek Facetiae van Heinrich Bebel (twee delen uitgegeven in 1508, een derde deel in 1512). Van elf anekdoten werd de bron nog niet achterhaald.
Inhoud
In totaal 253 afzonderlijke anekdoten met een gemiddelde lengte van vijf tot dertig regels (enkele uitzonderingen niet te na gesproken). Zij dragen telkens een (vaak foutief) volgnummer en zijn ondergebracht in 51 afzonderlijke secties met een koptitel. Deze titels zijn ontleend aan standen, burgerlijke staten, beroepen, deugden, zonden, de vier uitersten en specifieke personen. 231 van de anekdoten zijn ontleend aan Pauli, 11 aan Bebel en de 11 overige werden nog niet geïdentificeerd [ed. 1983: 10 / 16].
Thematiek
Zeker de helft van de anekdoten draait niet in de eerste plaats om humor of een komische ontknoping, maar om een moraal of puntige wijsheid. Ook in de andere anekdoten is het moraliseren vaak impliciet aanwezig. Deze moraal is nauw verwant met de geliefde propaganda uit humanistenkringen rond redelijkheid en slimheid die de zotheid overwinnen, een visie die een grote rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van de burgermoraal in de vijftiende eeuw. In de Middelnederlandse bewerking is overigens in vergelijking met de voorbeelden het moraliserend in sterke mate teruggedrongen. Dit gebeurde vooral waar het spot en scherts met de geestelijkheid en met godsdienstige praktijken betrof. De Middelnederlandse druk heeft dus een seculariserend karakter [ed. 1983: 10 / 25 / 45].
Receptie
De zestiende- en zeventiende-eeuwse kluchtboeken waren vooral populair bij een publiek van humanisten, patriciërs, burgers en boeren. Zij waren echter in de eerste plaats zeker niet bedoeld voor een breed en laag publiek: de puntige ontknopingen, de wijsgerige redeneringen, het gebruik van Latijn en de verwijzingen naar klassieke en middeleeuwse auteurs en teksten wijzen daarop. In de Nederlanden horen rederijkers en humanisten thuis in een burgerlijk-stedelijk milieu van patriciërs, klerken en geestelijken. Het geïntendeerde publiek van deze druk van 1554 is dus de stedelijke elite van de zestiende eeuw. Het werk van Johannes Pauli sloeg overigens ook geweldig aan in burgerlijke kringen [ed. 1983: 8 / 11 / 20-21 / 42 / 45].
Profaan / religieus?
De anekdoten in deze druk zijn sterk profaan van aard. Zij vormen een exponent van de burgermoraal die door de zestiende-eeuwse stadselites ontwikkeld wordt. Verwijzingen naar geestelijken en godsdienst werden in de bewerking van 1554 trouwens sterk teruggedrongen (zie supra).
Recensies van de editie-1983
[explicit 3 september 1992]