Dat Boeck van den Oorspronck (anoniem) 1352
[Teksteditie: G.H. van Borssum Waalkes (ed.), Dat Boek van den Oorspronck, een handschrift, met inleiding en aanteekeningen, namens het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, bewerkt. A. Meijer-Firma H. Kuipers en J.G. Wester, Leeuwarden, 1882 = Dat Boeck van den Oorspronck ed. 1882]
Auteur
De Middelnederlandse vertaler bleef anoniem. De tekst is een vertaling/bewerking van Rulman Merswins boek Von den neun Felsen, ‘een merkwaardig geschrift van een leek uit het jaar 1352’ [ed. 1882: 4].
Genre
Een in Middelnederlands proza geschreven mystiek traktaat.
Situering / datering
De tekst bleef bewaard in drie handschriften: A (Amsterdam, Universiteitsbibliotheek, XVB-XVIA), B (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, XV) en C (Leeuwarden, Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, XVIB). Het zijn alle drie verkorte bewerkingen van Von den neun Felsen en C, dat door Van Borssum Waalkes in 1882 werd uitgegeven, is het enige volledige exemplaar. Zie voor deze gegevens ed. 1882: 3-5. Volgens een mededeling in de oorspronkelijke tekst [ed. 1882: 147] werd dit boeck geschreven in 1352. Of daarmee de Duitse tekst van Merswin bedoeld wordt dan wel de Middelnederlandse bewerking, blijft onduidelijk maar hoogstwaarschijnlijk gaat deze laatste terug tot de veertiende eeuw.
Inhoud
Rond Kerstmis krijgt ‘een seker Mensch’ allerlei visioenen, waarna hij van God de opdracht krijgt deze neer te schrijven. Uit nederigheid weigert Mensch dit elf weken lang, maar uiteindelijk geeft hij toch toe. In een eerste visioen ziet Mensch hoe een groot aantal vissen vanuit een meer bovenop een hoge berg naar zee stroomt. Onderweg worden er zeer veel gevangen en als de vissen stroomopwaarts de berg weer trachten op te zwemmen, bereikt slechts een zeer klein aantal opnieuw de top, alwaar ze zich weer vermenigvuldigen. Als de Mensch God om uitleg vraagt, zegt deze slechts dat het visioen bedoeld is om te laten zien hoe zorgelijk de christenheid ervoor staat. In een tweede visioen ziet Mensch blinkende ‘beeldekens’ van een hoge berg neervallen. Als zij beneden zijn, zijn ze zwart geworden. Uitleg van God: de blinkende beeldjes zijn de edele zielen die met de erfzonde besmet worden zodra zij op aarde belanden.
Vervolgens wil God aantonen hoe slecht het gesteld is met de christenheid door de zonden van de mensheid te beschrijven. Aan bod komen achtereenvolgens de pausen, de kardinalen, de bisschoppen, abten an abdissen, de bedelorden, de ‘leraars’, vrouwenkloosters, seculiere geestelijken, begijnen, begarden, de keizer en de koning, hertogen, graven en baronnen, edellieden, kooplieden, handwerkslieden, boeren, vrouwen en gehuwden. Van al deze rangen en standen wordt een zeer negatief beeld geschetst.
Dan houdt God een rede over een berg met negen ‘steenrotsen’, waarbij we dienen te denken aan een berg met negen (rots)niveaus of stenen trappen die leiden naar de top van de berg (de ‘oorsprong’ of de hemel). God neemt de Mensch mee naar het 1ste niveau en de Mensch ziet dat over de wereld een net is gespannen. God verklaart dat daar beneden de mensen die in doodzonde leven, zich bevinden. Op het 1ste niveau bevinden zich echter de ‘lauwe, trage en koele’ mensen: daar wonen zij die van plan zijn geen doodzonden te begaan, maar omdat zij dicht bij het net wonen, is het onzeker of zij daarin zullen slagen. Wij vernemen nu dat de ‘dwaze vissen’ uit het eerste visioen die zich laten vangen, jonge mensen zijn die zouden moeten terugkeren naar hun ‘oorsprong’ maar zich integendeel lieten bedriegen door de duivel. God neemt de Mensch dan mee naar het tweede tot en met het achtste niveau. Telkens gedragen de daar aanwezige personen zich iets minder zondig en geven ze zich meer over aan de wil van God, telkens staan ze echter nog onder invloed van de duivel, telkens zullen ze minder lang in het vagevuur moeten verblijven en zullen ze een hogere beloning krijgen in de hemel.
Ten slotte brengt God de Mensch naar het 9de plateau: daar bevinden zich de vrienden van God die de hoogste graad van volmaaktheid hebben bereikt. Maar zij zijn met zeer weinigen en ze lopen steeds de kans terug naar beneden te vallen. Als ze volhouden, moeten ze echter niet naar het vagevuur en kunnen ze via een poort hun ‘oorsprong’ bereiken. De Mensch krijgt dan ook die ‘oorsprong’ (de hemel) te zien, maar hij is daarvan compleet onder de indruk en is niet in staat in woorden of beelden weer te geven wat hij gezien heeft. Dan ziet hij beneden onder het net dat over de wereld is gespannen, twee personen wandelen, de ene blinkend als een engel, de andere zwart als een duivel. De ene vertegenwoordigt de Godsvrienden, de andere de valse profeten die het verkeerd voor hebben met God. God waarschuwt dat de christelijke mensheid nog nooit zo boosaardig is geweest als tegenwoordig, men wil de Godsvrienden niet geloven en het zal nog slecht met de wereld aflopen, als dit zo blijft duren. Op het einde wordt meegedeeld dat God de Mensch uit de tekst al zijn genadegaven heeft afgenomen en dat hij tot aan zijn dood vele verzoekingen zal moeten weerstaan. Wat deze (naar verluidt nog levende) Mensch met grote instemming ook doet.
Thematiek
Het karakter van deze tekst is duidelijk mystiek en stichtelijk. In de inleiding lezen we: Ende isser iemant die sich gern tot Godt soude bekeeren, die sal hier geleert ende gewaarschowt worden, welcke de rechte wech nae synen oorspronck sy: en waeraen dat het hem schort, waer hij aen hapert, en waer hy vaest aen is [ed. 1882: 14]. Via een permanent volgehouden mystieke dialoog leert God vervolgens ‘een mens’ (in wie men Rulman Merswin zelf kan vermoeden) hoe iedereen in de wereld aan zonden tenondergaat en hoe slechts zeer weinigen de opgang tot een volmaakt Godvrezend leven weten te volbrengen. Voortdurend hangt over de tekst een zwarte wolk van eschatologische dreiging want in hondert jaeren en heeft het de Christenheit zoo noodig niet geweest dat sy gewaerschowt worde, als even nu [ed. 1882: 18-19]. En (God spreekt naar aanleiding van het geringe aantal uitverkorenen): Datter soo wynigh van dese menschen syn, dat sal de Christenheit met haer schaede noch maer al te haest gewaer worden [ed. 1882: 123].
Receptie
Met deze tekst bevinden we ons in de veertiende-eeuwse, in Bazel en Straatsburg te situeren kringen van de Godsvrienden (Gottesfreunden) rond Rulman Merswin. Formuleringen als Godt met syne Vrinden, de edele Vrinden Godts, die Vrinden Godes enzovoort, zijn in de tekst talrijke malen aan te treffen. Rulman Merswin was een bankier/geldwisselaar uit Straatsburg die rond zich een gezelschap van religieus geïnteresseerde leken en geestelijken verzameld had. Via hun geestelijke leider, de dominicaanse prediker Johannes Tauler, waren zij in contact gekomen met het werk van Ruusbroec, vooral met diens Die geestelike brulocht, waarvan in de hier uitgegeven tekst inderdaad een aantal echo’s waar te nemen zijn. Aan de link tussen de Gottesfreunden en Ruusbroec heeft Warnar [2003: 127-141] enkele bijzonder boeiende bladzijden gewijd. In verband met Rulman Merswin gebruikt Warnar termen als ‘fantast’, ‘groteske vormen’, ‘superieure lekenmystiek’ (‘superieur’ in de betekenis van ‘zich superieur wanend) en ‘vreemde verzinsels’. Inderdaad: zoals ook soms het geval is bij de teksten van een Hadewijch of een Ruusbroec, zweemt Dat Boeck van den Oorspronck vaak naar elitarisme, hoogmoed en pretentie. Dat zowat de hele mensheid afgeschilderd wordt als een bende hopeloze zondaars terwijl slechts een zeer kleine groep (de Godsvrienden met name) door God uitverkoren wordt, doet een beetje denken aan onze moderne Getuigen van Jehovah. Af en toe heeft men zelfs de indruk dat de tekst zich op de grens tussen orthodoxie en ketterij bevindt (zoals wanneer gesteld wordt dat ter communie gaan niet de correcte manier is om één te worden met God, zie ed. 1882: 106).
Profaan / religieus?
Manifest stichtelijk-religieus.
Persoonlijke aantekeningen
Noteren we eerst het merkwaardige gegeven dat deze tekst in onze Middelnederlandse literatuurgeschiedenissen (Van Mierlo, Knuvelder, Van Oostrom) onzichtbaar is.
Wat mogelijke overeenkomsten met het oeuvre van Jheronimus Bosch betreft, dienen we hier nogmaals vast te stellen dat het redelijk eenvoudige en rechtlijnige christelijke wereldbeeld van Bosch weinig of eerder niets te maken heeft met hoogdravende en verwarrende (of verwarde?) mystiek zoals we die bijvoorbeeld aantreffen in Dat Boeck van den Oorspronck. In dat verband is het nuttig even Warner [2003: 132] te citeren, waar hij het heeft over de houding tegenover mystieke literatuur in de late vijftiende eeuw: ‘Onder invloed van de Moderne Devotie waren veel eenvoudiger spirituele idealen in de plaats gekomen van de hoogdravende ideeën over eenwording met God. Geert Grote en andere ideologen van de Moderne Devotie gaven de voorkeur aan geestelijke oefeningen in nederigheid en zelfonderzoek. Mystieke literatuur zou in toenemende mate alleen nog gelezen worden om troost te vinden voor de onbereikbaarheid van het goddelijke in het menselijk bestaan. Typerend is hoe in de exempelachtige vertellingen over de zusterhuizen van de Moderne Devotie over Gertrut van Hiesel werd vermeld dat zij zich onderscheidde door interesse voor geleerde boeken als het Hooglied en de Brulocht. Pas op haar sterfbed liet zij de pretentie van een mystiek studieboek varen: “Nu weg met alle geleerde boeken; alleen nog de passie van onze lieve Heer, want alleen daarin voel ik nu vrede”’.
Toch bevat Dat Boeck van den Oorspronck ook een parallel met Bosch, meer bepaald met diens Hooiwagen-triptiek: wanneer Merswin namelijk onverholen kritiek levert op pausen en wereldlijke vorsten [ed. 1882: 31-32 / 47-50, vergelijk de ruiters achter de hooiwagen), abten en nonnen [ed. 1882: 35-36 / 39-43, zie de rechterbenedenhoek van het middenpaneel], en verder in feite op de gehele mensheid, zowel de wereldlijke als de geestelijke personen (middenpaneel).
In verband met de toespelingen op lesbische liefde op het middenpaneel van de Tuin der Lusten is het interessant te signaleren dat Merswin deze ‘zonde’ ook situeert in vrouwenkloosters, althans daar heeft het alle schijn van. De nonnen besondigen sich met vremde liefde en genoechte en zij houden zich bezig met heimelicke sonden, die verborgen syn, die men niet wel en derft schryven: die daer schult aen hebben, die weten wel, wat ick meene [ed. 1882: 41-42]. Alludeert Merswin hier niét op lesbische liefde, maar op ‘gewone’ seks, dan hebben we een parallel met de non die hooi ruilt voor een worst met een doedelzakspeler onderaan rechts het middenpaneel van de Hooiwagen. Het betreft hier in ieder geval parallellen en geen invloeden, want Merswin was hoegenaamd niet de enige om dit soort van kritiek op hogere en lagere geestelijke en wereldlijke personen te uiten. We vermelden het er maar bij, want voor je het weet is Bosch weer een ketter, of een late vertegenwoordiger van de Gottesfreunden. Alhoewel, on second thought, nog een parallel tussen Merswin en Bosch: het bijzonder geringe aantal uitverkorenen en het grote aantal verdoemden.
Geraadpleegde literatuur
[explicit 23 oktober 2016]