Een cluijte van plaijerwater (anoniem) XVIa
[Kritische teksteditie: P. Leendertz jr. (ed.), Middelnederlandsche Dramatische Poëzie. Leiden, 1907, pp. 160-180 = Plaijerwater ed. 1907]
[Kritische teksteditie: Bart Ramakers en Karel Eykman (ed./vert.), List en bedrog. Drie rederijkerskluchten. Bezorgd en vertaald. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2009, pp. 47-89 = Plaijerwater ed. 2009] [Hummelen 2 29]
Genre
Volgens het opschrift een cluijte. Een (rederijkers)klucht dus. De term plaijerwater houdt een zinspeling in op het werkwoord plaijeren, pladeren (beuzelen, schertsen, onbeduidende praat uitslaan) en kan vrij vertaald worden als ‘fopwater’ [MNHW 1981: 466, Etymologicum ed. 1974: 405].
Auteur
Anoniem. Hoogstwaarschijnlijk was het een Antwerpse rederijker.
Situering / datering
Plaijerwater (348 verzen) bleef bewaard in handschriftvorm [Antwerpen, Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, hs. 422 (1*)]. Dit handschrift is afkomstig uit het archief van het oude Antwerpse Sint-Lucasgilde. Het dateert waarschijnlijk uit het eerste kwart van de zestiende eeuw.
Inhoud
Een man, Werenbracht, wordt door zijn vrouw voor de gek gehouden: zij doet alsof zij ziek is en stuurt hem op reis om plaijerwater te gaan halen in het Oostland. Zo heeft zij de kust vrij om de bloemetjes buiten te zetten met haar minnaar, een pape (priester). Onderweg komt Werenbracht een marskramer-hoenderkoopman tegen die hem het bedrog uitlegt en vervolgens voorstelt hem te helpen. De marskramer verstopt de bedrogen echtgenoot in zijn rugkorf en gaat dan onderdak vragen bij de echtgenote, die blijkbaar een herberg runt. Zo kan Werenbracht vanuit de korf alles gadeslaan wat er gebeurt tussen zijn vrouw en de pape. Het eindigt ermee dat de vrouw en de pape door Werenbracht flink afgerammeld worden.
Thematiek
Een pleidooi voor huwelijkstrouw, vooral gericht op de vrouwen. In de laatste verzen van het spel [ed. 2009: 88 (verzen 342-343)] wordt deze moraal duidelijk geëxpliciteerd: Wij willen alle eerbaer vroukens eren, / die gherne sijn bij hueren eijghen man. Negatieve zelfdefiniëring vanuit burgerlijk perspectief. Negatieve zelfbeelden zijn de ontrouwe vrouwen, pantoffelhelden en geile geestelijken.
Receptie
Stadsliteratuur. Het handschrift is afkomstig uit het Antwerpse Sint-Lucasgilde. De populariteit van Plaijerwater blijkt uit een aantal zestiende-eeuwse Boerenkermis-schilderijen, waarvan minstens vijftien versies zijn overgeleverd, met als bekendste exemplaar het aan de Antwerpse schilder Pieter Balten toegeschreven paneel dat zich in Amsterdamse Theaterinstituut bevindt. Het centrale motief van deze schilderijen is een toneelopvoering in open lucht, waarbij de cruciale scène uit Plaijerwater wordt uitgebeeld: terwijl zijn vrouw met een geestelijke aan het flirten is, kijkt Werenbracht vanonder het deksel van een door een marskramer gedragen rugkorf toe. Pieter Balten was overigens lid van het Antwerpse Sint-Lucasgilde (waarin beeldende kunstenaars en rederijkers verenigd waren).
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Zoals Van Mierlo in 1940 reeds stelde: kluchten als deze bevatten veel conventioneels en de humor is vrij primitief en grof, maar ‘er zit wel een zekere natuurlijkheid in, opgewektheid en levendigheid van rede en tegenrede, onmiskenbare, onweerstaanbare volkshumor’. Plaijerwater is ook interessant omwille van het gebruik van een aantal diermetaforen en van sporadische seksuele beeldspraak. Werenbracht komt als ‘hennentaster’ (pantoffelheld) bijvoorbeeld terecht tussen de kippen in de korf van de hoenderkoopman en als deze zegt dat er onder meer een kapoen (gecastreerde haan) in zijn mars zit, liegt hij niet: Werenbracht is immers bij wijze van spreken ook een kapoen. Een voorbeeld van erotische beeldspraak is wanneer de hoenderkoopman in verzen 116-117 aan Werenbracht het overspel van diens vrouw uitlegt: zij plecht den blijndeman te leijen / int foereest van Venis palen: met blindeman wordt hier de penis bedoeld, en het bos en de (grens)palen verwijzen naar het schaamhaar en de dijen (of benen) van de vrouw.
Geraadpleegde lectuur
J. Van Mierlo, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Deel II: De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Standaard Boekhandel-Teulings’ Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1940, p. 121.
W.M.H. Hummelen, “Toneel op de kermis, van Bruegel tot Bredero”, in: Oud Holland, jg. 103 (1989), nr. 1, pp. 1-45.
Eric De Bruyn, De vergeten beeldentaal van Jheronimus Bosch. De symboliek van de Hooiwagen-triptiek en de Rotterdamse Marskramer-tondo verklaard vanuit Middelnederlandse teksten. Proefschrifteditie. A.Heinen, ’s-Hertogenbosch, 2001, pp. 232-233.
Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 430-432.
[explicit 10 maart 1996 / 7 september 2013]