Tvoyage van Mher Joos van Ghistele
(Ambrosius Zeebout) ca. 1490
[Teksteditie: R.J.G.A.A. Gaspar (ed.), Ambrosius Zeebout. Tvoyage van Mher Joos van Ghistele. Uitgegeven met inleiding, aantekeningen en een onderzoek naar de bronnen. Middeleeuwse Studies en Bronnen – deel LVIII, Verloren, Hilversum, 1998 = Tvoyage van Mher Joos van Ghistele ed. 1998]
In 1991 schreef Hans van Dijk, naar aanleiding van een door hem besproken passage uit het reisverslag van Joos van Ghistele, met een zweem van verontwaardiging: ‘Zijn interessante standpunt doet vermoeden dat hij een bijzondere plaats inneemt onder de schrijvende reizigers, maar van zijn verslag bestaat nog niet eens een editie!’ In 1993 signaleerde Istvàn Bejczy dat Tvoyage van Mher Joos van Ghistele nauwelijks enige aandacht kreeg vanwege historici en neerlandici, maar hij wist tevens te melden: ‘De belangstelling zal wellicht toenemen als de kritische uitgave zal zijn verschenen die wordt voorbereid door R. Gaspar en die waarschijnlijk omstreeks 1995 zal verschijnen onder auspiciën van het Nederlands Historisch Genootschap’. Het zou echter nog tot 1998 duren alvorens die bewuste editie het licht zag. Datzelfde jaar ben ik het boek beginnen lezen en pas nu, anno 2002, heb ik de volledige tekst (448 dichtbedrukte pagina’s) verwerkt. Uiteraard heb ik niet vier jaar lang constant zitten lezen aan deze tekst: de lectuur lag soms gedurende lange perioden stil en werd dan telkens weer voor een tijdje hernomen. Om wat voor een tekst gaat het hier eigenlijk en was de leesinspanning de moeite waard?
Genre
Tvoyage van Mher Joos van Ghistele [De Reis van Mijnheer Joos van Ghistele] is een laat-vijftiende-eeuws Middelnederlands reisverhaal, meer bepaald het verslag van een pelgrimstocht naar het Heilige Land, en wordt als zodanig gerekend tot de artesliteratuur (= vooral op de praktijk gerichte, ‘niet-litteraire’, litteratuur in de volkstaal die zich situeert tussen de zich van het Latijn bedienende officiële wetenschap en de mondeling overgeleverde wereld- en vakkennis van boeren en ambachtslieden, aldus Gerritsen e.a. 1991: 9).
Auteur
Joos van Ghistele was een Gentse edelman die in 1446 geboren werd als enige zoon van Gerard van Ghistele, de heer van Axel en Moere en baljuw van Gent. Op jeugdige leeftijd werd hij toegevoegd aan het gevolg van de graaf van Charolais (de latere Karel de Stoute) en in 1467 werd hij tot ridder geslagen. Na de dood van Karel de Stoute (Slag bij Nancy, 1477) keerde hij terug naar Gent waar hij voor twee jaar werd verkozen tot voorschepen van de Bank van de Keure. In 1480 verkreeg hij voor de tweede maal deze hoge stedelijke waardigheid. Op 15 november 1481 vertrok hij met een aantal gezellen (waaronder zijn kapelaan Jan van Quisthout en zijn neef Joris van Ghistele, baljuw van Biervliet) op pelgrimstocht naar het Heilige Land. Pas eind juni 1485 keerde hij weer in Gent (in de bewaarde drukken staat dat hij op 23 juni 1485 aankwam in Antwerpen), waar hij een jaar later voor de derde maal voorschepen van de Bank van de Keure werd. Van 1492 tot 1494 was hij Groot-Baljuw van de stad Gent en vervolgens verwierf hij de titel van privé-raadsman en kamerheer van Maximiliaan van Oostenrijk, en later van diens zoon Filips de Schone. Hij overleed op 21 september 1516 en werd bijgezet in het familiegraf in de kerk van Zuiddorpe. [ed. 1998: XVI-XVIII, Vanhemelryck 1994: 36]
Na zijn terugkeer in 1485 heeft Joos van Ghistele zijn reisaantekeningen blijkbaar toevertrouwd aan een zekere Ambrosius Zeebout om ze te laten uitwerken tot een aaneengesloten verhaal, van welken te hooren lesene zeere nieuwe ende eene goede tijdcortinghe es (aldus het oorspronkelijke voorwoord). Over deze Ambrosius Zeebout is bijzonder weinig geweten. Men vermoedde in het verleden reeds dat hij een geleerd priester was, en tekstbezorger Gaspar oppert nu de (op niet àl te sterke gronden berustende) hypothese dat hij een karmeliet was die zijn domicilie had in het Gentse karmelietenklooster [ed. 1998: XLIV-XLVIII].
Situering / datering
Wanneer precies Zeebout zijn tekst voltooid heeft, is niet met zekerheid te zeggen, maar uit de verwijzing in de tekst naar de machtswisseling op Cyprus in 1489 blijkt dat dit in elk geval nà dat jaar moet gebeurd zijn (terminus post quem). Het oudste bewaarde handschrift dateert van circa 1500 (terminus ante quem). Zeebout zal Tvoyage dus geschreven hebben circa 1490. Van de tekst bleven drie handschriften en drie zestiende-eeuwse drukken bewaard.
De handschriften:
Brussel, Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth, 55.473. Dit handschrift van circa 1500 is onvolledig: achteraan ontbreken enkele bladen.
Brussel, Kon. Bibl. Albert I, IV.330. Dit handschrift van circa 1535 is volledig, maar zeer onnauwkeurig.
Namen, Bibliothèque Universitaire, R. Mn B46. Zestiende-eeuws (gezien het taalgebruik: waarschijnlijk late zestiende eeuw).
De drukken:
Gent, Hendrik van den Keere, 1557.
Gent, Hendrik van den Keere, 1563.
Gent, weduwe van Gheeraert van Salenson, 1572 (gedrukt te Antwerpen bij Aegidius vanden Rade).
Gaspar heeft het oudste handschrift (hs. Eg. St., 55.473) kritisch uitgegeven. De ontbrekende bladen op het einde werden aangevuld naar het hs. Brussel K.B.
Inhoud / Thematiek
Zeebout heeft zijn stof verdeeld over acht forse boekdelen. Na een uitgebreide inleiding waarin de toekomstige Midden-Oostenreiziger allerhande raadgevingen en adviezen meekrijgt en waarin de lezer heel wat informatie verstrekt wordt over de islam en over oosters-christelijke en joodse bevolkingsgroepen (Boek I), verhaalt Zeebout hoe Van Ghistele en zijn gezelschap via Keulen en Rome Venetië bereikten en daar inscheepten voor Beiroet. Vandaar reisden ze naar Jaffa en Jeruzalem (Boek II). Aangezien Van Ghistele het plan had opgevat om op zoek te gaan naar het legendarische Land van Pape Jan, reisde hij met zijn kapelaan verder, eerst naar Egypte (Boek III) en vervolgens naar Arabië (Boek IV). Hij raakte echter niet verder dan Aden en moest toen terugkeren naar Alexandrië. Vandaar wilden zij via Beiroet naar Perzië trekken, maar een storm deed hen op Cyprus terechtkomen (Boek V). In Boek VI wordt Syrië bezocht en in Boek VII trekt men in noordoostelijke richting Perzië in, met als verste punt Tabriz (in het huidige Iran). In Boek VIII keert Van Ghistele terug naar Tripoli in Syrië en reist vandaar via de kusten van Klein-Azië en Griekenland naar Sicilië en vervolgens naar Noord-Afrika (toen Barbarije genaamd). Via Genua, Venetië en Keulen gaat het ten slotte terug naar Antwerpen en Gent.
Hoewel Tvoyage geschreven is in een tamelijk taai en zakelijk-koel proza dat zich niet echt vlot laat lezen (en zeker niet in één ononderbroken leesperiode), bevat het wel een schat aan cultuurhistorische gegevens op ethnografisch, geografisch, religieus, politiek en maatschappelijk terrein die bovendien meestal een nauwkeurige, betrouwbare en authentieke indruk maken en op die manier een waardevolle bijdrage leveren tot de kennis van de Arabische wereld op het einde van de vijftiende eeuw. Zeebout vermengde overigens Van Ghisteles persoonlijke waarnemingen en ervaringen met wetenswaardigheden en informatie uit in het middeleeuwse Europa beschikbare geschreven bronnen (in totaal bijna 70 werken van ruim 50 auteurs, gaande van de bijbel tot andere vijftiende-eeuwse reisverslagen), die soms rechtstreeks, vaak echter ook onrechtstreeks geciteerd worden. Gaspar heeft Zeebouts bronnen aan een nader onderzoek onderworpen [ed. 1998: XVIII-XLIII] en komt tot de conclusie dat Van Ghisteles ghostwriter in bepaalde gevallen weliswaar slordig, foutief of opzettelijk verdraaiend citeert, maar meestal toch opvallend correct te werk gaat.
Receptie
Laatmiddeleeuwse stadsliteratuur, met een duidelijke link naar de hogere stadsadel en de hofadel.
Profaan / religieus?
Profaan, met een brede religieuze inslag.
Persoonlijke aantekeningen
Tvoyage moet beschouwd worden als een opvallende exponent van de pelgrimstochten naar Jeruzalem die tussen 1400 en 1550 een hoogtepunt kenden omwille van de relatieve vrede en stabilisering van politieke krachten in het Middellandse Zee-gebied. De sultan van Caïro streefde in deze periode naar goede relaties met Europa, met als resultaat onder meer een toenemende bescherming van westerse reizigers. In onze streken schreven rond 1500 onder meer Anselm Adornes, Jan van Berchem en Peter de Smet hun reiservaringen in het Midden-Oosten neer, maar het verhaal van Joos van Ghistele neemt in dit verband een bijzondere plaats in. In bepaalde passages wordt het relaas gedaan van gevaarlijke en avontuurlijke belevenissen die geleid hebben tot spanningen en persoonlijk leed: onder meer een storm op de Adriatische Zee (Boek II, hoofdstuk 3), een moorddadige roofoverval op de weg van Gaza naar Caïro (Boek III, hoofdstuk 2), een andere hevige storm tijdens de zeereis van Alexandrië naar Syrië (Boek V, hoofdstuk 1), een nachtelijke belegering van de verblijfplaats in Beiroet door een troep roofzuchtige Arabieren (Boek VI, hoofdstuk 4) en een moorddadig zeegevecht aan de zuidwestkust van Turkije (Boek VIII, hoofdstuk 4).
Daarnaast is Van Ghistele (en Zeebout met hem) een stuk kritischer dan we van andere middeleeuwse auteurs gewend zijn: regelmatig informeert hij tijdens zijn reis bijvoorbeeld naar het bestaan van monsters en andere wonderlijke zaken, maar hij vermeldt meermaals nuchter-objectief dat hij hieromtrent geen bevestiging heeft kunnen krijgen en dat alleen God de uiteindelijke waarheid kent. Pikant voor de Vlaamse lezer – ook nog na 500 jaar – is ten slotte dat Van Ghistele wat hij ziet en meemaakt, vaak vergelijkt met dingen uit het thuisland: het centrum van Caïro is zo groot als Gent (III.5, p. 173), de Nijl is er zo breed als de Schelde te Antwerpen (III.19, p. 193) en het paleis van de sultan is zo groot als Dendermonde (III.7, p. 176).
Het ooggetuigenverslag van Joos van Ghistele toont aan dat er tegen het einde van de vijftiende eeuw een ontwikkeling zichtbaar is waarbij fictie en fantasie steeds meer moeten onderdoen voor een betrouwbare weergave van de werkelijkheid en beschrijvingen van concrete reisroutes, een tendens die overigens rond 1300 al aangekondigd werd door onder meer Marco Polo’s Divisament dou Monde. De drie handschriften en drie drukken bewijzen dat de tekst in de zestiende eeuw een zekere populariteit genoot, en ofschoon Tvoyage in de daarop volgende eeuwen uit de belangstelling wegdeemsterde, kwam het werk vanaf de negentiende eeuw langzaam weer uit de schaduw en kon het rekenen op sporadische gunstige beoordelingen, vooral dan omwille van de cultuurhistorische waarde. De editie van Gaspar vormt het voorlopig hoogtepunt van deze bescheiden herwaardering en de tekstbezorger sluit zich dan ook aan bij het oordeel van F.M. Olbrechts uit 1947 ‘dat wellicht geen interessanter, geen objectiever, geen waardevoller werk van deze aard verscheen, dan het boek dat het relaas bevat van de vierjarige reis op het einde van de 15de eeuw ondernomen door Joos van Ghistele’ [ed. 1998: XLIII].
Voor ons persoonlijk krijgt Tvoyage nog een bijzondere meerwaarde doordat Joos van Ghistele een tijdgenoot was van Jheronimus Bosch. Van Ghistele werd geboren in 1446, Bosch rond 1450 en beiden overleden in 1516. Toen Van Ghistele zijn Midden-Oostenreis maakte (1481-1485) stond Bosch aan het begin van een bloeiende schilderscarrière en de gegevens die in Zeebouts boek verwerkt zijn, geven ons een boeiend en betrouwbaar cultuurhistorisch beeld van wat men in de Lage Landen rond 1500 over het Midden-Oosten dacht en wist. Bovendien was Van Ghistele nauw verbonden met de Bourgondische topadel (Karel de Stoute, Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone) die ook voor Bosch geen onbekende was: in 1504 bestelde Filips de Schone bij de Brabantse schilder een Laatste Oordeel-triptiek.
Verdere lectuur
Hans van Dijk, “Reizigers naar het Heilige Land en het middelpunt van de wereld”, in: W.P. Gerritsen, Annelies van Gijsen en Orlanda S.H. Lie (red.), Een school spierinkjes. Kleine opstellen over Middelnederlandse artes-literatuur. Middeleeuwse Studies en Bronnen – deel XXVI, Verloren, Hilversum, 1991, pp. 49-52 [= Gerritsen e.a. 1991].
Istvàn Bejczy, “Jan van Mandeville overtroffen: Tvoyage van Joos van Ghistele. Boekenwijsheid en persoonlijke beleving in een laat-middeleeuws reisverhaal”, in: Literatuur, jg. 10, nr. 3 (mei-juni 1993), pp. 146-153.
Fernand Vanhemelryck, Kruis en wassende maan. Pelgrimstochten naar het Heilig Land. Davidsfonds, Leuven, 1994, p. 36 [= Vanhemelryck 1994].
Eric De Bruyn, “Reizen op papier. De Middeleeuwen: reizen tussen feit en fictie”, in: Leesidee, jg. 7, nr. 6 (september 2001), pp. 514-516.
Clara Strijbosch, “Aan de rand van de wereld – Een vijftiende-eeuwse Vlaming op reis”, in: Madoc, jg. 25, nr. 4 (winter 2011), pp. 221-231.
Recensies van de editie-1998
door Istvàn Bejczy, in: Millennium, jg. 12 (1998), nr. 2, pp. 199-200.
door Eric De Bruyn, in: Leesidee, jg. 5, nr. 3 (april 1999), p. 262.
door Janny Schenkel, in: Queeste, jg. 6 (1999), nr. 2, pp. 201-204.
door Dick E.H. de Boer, in: Madoc, jg. 14, nr. 1 (voorjaar 2000), pp. 52-55.
door Arjan van Dixhoorn, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, deel 115 (2000), afl. 1, pp. 104-105.
In Gerard Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, Deel I, ’s-Hertogenbosch, 1970 (5), p. 424, lezen we de volgende opmerkelijk foutieve mededeling: ‘Joos van Ghisteles Kapelaan Ambrosius Zeebolt is een merkwaardig verhaal over zijn reis naar Jeruzalem en het Oosten’. Het is Zeebout en niet Zeebolt, Zeebout was geen kapelaan, Kapelaan Ambrosius Zeebolt is niet de titel van de tekst en Van Ghistele was er niet de auteur van. Standaardwerken kunnen dus ook onbetrouwbaar zijn, maar uit dit korte citaat blijkt vooral dat niet tot de canon behorende teksten zoals Van Ghisteles reisverslag anno 1970 weinig in de belangstelling stonden.
Ondertussen heeft Tvoyage in Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560 [Bert Bakker, Amsterdam, 2007] wel 3 pagina’s lang de beleefde aandacht gekregen [pp. 569-572].
[explicit 2 maart 2002]