Utopia ed. 2016
UTOPIA
(Thomas More) 1516
[Teksteditie: Paul Silverentand (vert.), Thomas More – Utopia – Met een voorwoord van Hans Achterhuis en een nawoord van Marja Brouwers. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2016 (9de druk), 179 blz.]
Auteur
De Engelse humanist, jurist, filosoof en staatsman Thomas More / Morus (1478-1535).
Genre
Een in Latijns proza geschreven satire, waarvan de titel de naam aan een genre heeft gegeven: een utopische tekst beschrijft een denkbeeldige ideale staat of gemeenschap. De moeder van alle utopische teksten is Plato’s De Republiek.
Situering / datering
Thomas More’s Utopia werd geschreven in 1515 en in 1516 verscheen de editio princeps, die in Leuven gedrukt werd door Dirk Martens, onder de titel: Libellus vere aureus nec minus salutaris quam festivus de optimo reipublicae statu, deque nova Insula Utopia (Een gouden boekje, niet minder heilzaam dan grappig, over de ideale republiek en over het nieuwe eiland Utopia).
Inhoud
Utopia bestaat uit drie delen. Na het voorwoord, een brief van Thomas More aan de Antwerpse humanist en stadssecretaris Pieter Gillis, volgt het eerste deel, waarin More verslag uitbrengt van een ontmoeting met ene Raphaël Hythlodaeus (letterlijk: Nonsensverkoper, uit het Griekse huthlos + hodaios), een Portugees die hij zogenaamd ontmoette toen hij op bezoek was bij Pieter Gillis in Antwerpen. In het tweede deel krijgen we dan een uitgebreide beschrijving van het zogenaamd recent, ergens in de Nieuwe Wereld ontdekte eiland Utopia en zijn bevolking, opgetekend uit de mond van Hythlodaeus. De titel ‘Utopia’ is overigens een Grieks neologisme (naar verluidt bedacht door Mores goede vriend Erasmus), samengesteld uit de woorden ou en topos, dat dus Geenplaats of Nergensplaats betekent.
Thematiek
Jan Van der Stock noemde Utopia ‘een intellectueel experiment, een geslaagde poging om een coherente utopie te articuleren zonder rekening te houden met alle praktische consequenties ervan’ [Cat. Leuven 2016: 15]. More werd bij het schrijven blijkbaar geïnspireerd door Amerigo Vespucci’s reisverslag over de Nieuwe Wereld, maar bedoelde zijn tekst primair als een kritische reflectie op de politieke en sociale ontwikkelingen in zijn eigen Engeland en in het contemporaine Europa. ‘Alles wijst erop dat More zijn Utopia schreef in de hoop Hendrik VIII ermee aan te sporen een betere koning te worden dan zijn vader was geweest,’ schrijft Marja Brouwers in haar nawoord bij de vertaling van Silverentand. Als dusdanig geeft de tekst dus een goed beeld van wat er (onder meer) leefde in de West-Europese en vooral Engelse maatschappij van rond 1515-1516. Verder kan Utopia ook gezien worden als Mores reactie op Erasmus Lof der Zotheid. Zoals Jan Papy noteerde [Cat. Leuven 2016: 129]:
Ten opzichte van Erasmus’ Moriae Encomium is Mores Utopia dan weer als een ‘Lof der Wijsheid’, de literair-satirische en politiek-filosofische aanvulling van de aan hem vijf jaar eerder opgedragen Lof der Zotheid. Beide contrasteren als in een spiegel, het ideaal met de tekortkomingen van de eigen wereld. Beide zijn een satirische opstap naar een ernstige contemplatie van de waarheid.
Regelmatig wordt gewezen op het soms merkwaardige ‘profetische’ karakter van Mores tekst. Aan bod komen onder meer broedmachines, rijtjeshuizen, kinderopvang, euthanasie, gratis onderwijs, vegetarisme, veganisme en democratische verkiezingen, naast zaken die (natuurlijk ongewild) vooruitwijzen naar minder leuke kenmerken van de maatschappij van vijf eeuwen later: uniforme kleding, dwangarbeid, ongelimiteerde kolonisatie en een light-versie van slavernij [ed. 2016: 171]. In essentie schildert More een ideale communistische maatschappij:
Maar hier in Utopië, waar alles van iedereen is, hoeft niemand ooit bang te zijn dat iemand ooit persoonlijk iets tekort zal komen, zolang ze maar zorgen dat hun openbare pakhuizen gevuld blijven: iedereen krijgt daar ruimschoots voldoende, dus er bestaat daar geen armoede en er hoeft niemand te bedelen: hoewel niemand iets bezit, is toch iedereen rijk. [ed. 2016: 160]
Wat godsdienst betreft, getuigt More van eenzelfde verdraagzame geest als zijn maatje Erasmus, wanneer hij Hythlodaeus over Utopus, de stichter van Utopia, laat zeggen: ‘Hij [Utopus dus] wist in ieder geval wel zeker dat het dom en arrogant was anderen met geweld en dreigementen te willen overtuigen dat jouw geloof het enig juiste is’ [ed. 2016: 149]. Daar had de Inquisitie in de latere zestiende eeuw dus geen oren naar.
Receptie
Utopia was in de eerste plaats bedoeld voor Mores erudiete humanistische vrienden, die dezelfde culturele en politiek-filosofische achtergrond hadden als hij. Maar het boekje werd een bestseller: vóór 1750 verschenen er ruim vijftig uitgaven en vertalingen van de tekst. Tegenwoordig behoort het tot de canon van de wereldliteratuur. Interessant voor Nederlandstaligen is de Middelnederlandse uitgave die in 1553 te Antwerpen gedrukt werd door Hans de Laet, onder de titel: De Utopie van Thomas Morus. Een tweede druk verscheen in 1562 [Cat. Leuven 2016: 103 / 114-116 (cat. nr. 9)].
Persoonlijke aantekeningen
Ofschoon literair-esthetisch bekeken Utopia niet echt hoge toppen scheert, kan niet ontkend worden dat het een belangrijke tekst is, omwille van de enorme invloed die hij heeft uitgeoefend. We herhalen het hier nogmaals: wie in staat is om een eigennaam te hebben of te creëren die vervolgens in substantief- en/of adjectiefvorm een soortnaam wordt, kan onverbloemd op onze grootste bewondering rekenen. Een ‘utopie’ en ‘utopisch’ kunnen zich vervoegen bij een zeldzame reeks andere woorden en termen waarmee iets soortgelijks is gebeurd: platonische liefde, het Franse woord voor vos ‘renard’ dat ‘goupil’ heeft verdrongen, sadisme, kafkaïaans, en zelfs een ‘bambi’ en een ‘lassie’. Doe het maar eens na! En dan zijn er nog de talloze, soms meer soms minder geslaagde imitatie-termen, tot op de dag van vandaag: Ecotopia, Boektopia, Kutopia en wat nog allemaal. De vertaling van Paul Silverentand (daterend van 2008, in 2016 de negende druk) is overigens zeer degelijk en voorzien van talrijke verhelderende en welgekomen aantekeningen, al vind ik persoonlijk de weergave van Raphaël Hythlodaeus als ‘Rafaelo Babellario’ ronduit zwak.
Utopia is een satire en in de titel van de editio princeps wordt de tekst festivus (vrolijk, geestig, leuk, grappig) genoemd, maar veel gelachen heb ik toch niet tijdens het lezen. Of zou het feit dat verloofden vóór hun huwelijk naakt aan elkaar gepresenteerd worden (weliswaar in het bijzijn van respectievelijk een nette dame en een man van onbesproken gedrag) zodat ze elkaar achteraf niet tegenvallen, humoristisch bedoeld zijn [ed. 2016: 126-127]? Wel heb ik moeten glimlachen bij de volgende passage uit het voorwoord (Mores brief aan Pieter Gillis):
Om je de waarheid te zeggen weet ik eigenlijk nog helemaal niet zeker of ik het [boekje] überhaupt wel ga uitgeven. De smaak van gewone stervelingen loopt zo ver uiteen en sommige mensen zijn zo zuur, zo kritisch en zo afschuwelijk dom dat het soms lijkt of je beter af bent als je je nergens druk om maakt en gewoon doet waar je zin in hebt. Misschien is het wel beter om jezelf niet nodeloos te kwellen met het uitgeven van een boekje waarvan je hoopt dat dat soort mensen het ondanks hun verheven kritiek toch leuk of nuttig zullen vinden. [ed. 2016: 25]
Utopia werd voor het eerst uitgegeven in 1516, het sterfjaar van Jheronimus Bosch. Na lezing van de tekst kunnen we nu wel stellen dat de wereld van Bosch weinig of niets te maken heeft met Mores Utopia, ook al noemt Paul Vandenbroeck in de Leuvense catalogus van 2016 het middenpaneel van de Tuin der Lusten een ‘erotische utopie’. Ergens in 2016 gaf Rik Torfs in het Jheronimus Bosch Art Center (’s-Hertogenbosch) een lezing over Bosch en Utopia, en ik herinner me nog goed dat het heel de tijd over Utopia ging en dat ik ongeduldig zat te wachten tot er een zinnige link met de schilder zou gelegd worden. Quod non. Het enige verband met Bosch dat ik uit de lectuur van Utopia kon puren, is de volgende passage uit het eerste deel, waar Hythlodaeus het heeft over de situatie in Engeland:
Overal herbergen, hoerenkasten en bordelen, overal kroegen met hun bier en hun wijn en hun duizenden verfoeilijke spelletjes: met dobbelstenen, met kaarten, met munten, met fiches, met kleine balletjes, met grote ballen; die kosten hun fanatieke beoefenaars toch zeker handen vol geld? En dus gaan ze rechtstreeks het dievenpad op. [ed. 2016: 46].
In het tweede deel lezen we over de Utopianen: ‘Dobbelen en andere soortgelijke domme en verderfelijke spelletjes kennen ze niet eens, al hebben ze wel twee spelletjes die een beetje aan schaken doen denken’ [ed. 2016: 90]. En wat verder: ‘Ook gokken (een stompzinnige bezigheid die ze alleen kennen van horen zeggen, niet uit eigen ervaring) behoort volgens hen tot dat soort zinloze bezigheden, net als jagen trouwens. Want, zo zeggen ze, wat kan er nou leuk aan zijn om dobbelstenen op een tafel te gooien [ed. 2016: 114]. Onderaan op het rechterbinnenluik van de Tuin der Lusten uit Bosch een soortgelijke kritiek op dobbelen, bordelen en kroegen, maar deze kritiek is rond 1500 zo topisch in tekst- en beeldbronnen dat er van enige verwantschap tussen Bosch en More nauwelijks sprake kan zijn…
Geraadpleegde lectuur
[explicit 1 oktober 2021]